Bouwstenen: Routines

Thema Nederland
Bouwstenen: routines
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema Nederland
Bouwstenen: routines

Slide 1 - Slide


Vandaag leer je praten over hoe je het in Nederland vindt. Je leert zinnen om iets te zeggen over wat je fijn of moeilijk vindt.


Slide 2 - Slide

Hoe vind jij het in Nederland?

Slide 3 - Mind map

Wat denkt deze persoon?
Wat voel je bij deze foto?

Slide 4 - Slide

Routines: Luister en zeg na

Hoe vind je het hier?

Het bevalt me goed.
De mensen zijn aardig.
Soms voel ik me alleen.
Ik mis mijn familie.

Daar heb ik last van.
Dat ben ik echt niet gewend.
Dat valt me op.







Uitleg



😊 Ik vind het fijn hier.
👋🙂 De mensen zijn vriendelijk.
😔 Ik ben soms zonder mensen.
📸🏠  Mijn familie is niet hier. Dat is moeilijk.
😟💭 Dat is niet fijn voor mij.
😳❓ Dat is nieuw voor mij.
👀💡  Dat zie ik vaak. 

Slide 5 - Slide

Welke zin past bij het plaatje:
A
Soms voel ik me alleen.
B
Daar heb ik last van.
C
De mensen zijn aardig.

Slide 6 - Quiz

Welke zin past bij het plaatje:
A
Dat valt me op.
B
Ik mis mijn familie.
C
Hoe vind je het hier?

Slide 7 - Quiz

Kies het juiste antwoord bij de vraag:

Hoe vind je het hier?
A
Het bevalt me goed. Ik kan goed zingen.
B
Dat ben ik echt niet gewend.
C
Dat valt me op.

Slide 8 - Quiz

Welke zinnen horen bij elkaar?

Schrijf het cijfer en de letter op van de zinnen die bij elkaar horen:

  1. De mensen zijn aardig.
  2. Ik mis mijn familie.
  3. Soms voel ik me alleen.







A. en daar heb ik last van.
B. want dat ben ik echt niet gewend.
C. maar soms voel ik me alleen.
A2
Geef antwoord op de vraag: Hoe vind je het hier. 
Schrijf twee zinnen: één positief, één negatief.

Bijvoorbeeld: Het bevalt me goed, maar ik mis mijn familie.

Slide 9 - Slide

Wat betekent:
Dat ben ik echt niet gewend.

Slide 10 - Open question

Waar of niet waar:
Daar heb ik last van is negatief.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Maak nu zelf een gesprek

Maak een kort gesprek met de zinnen. Je mag de zinnen een beetje veranderen en andere zinnen erbij bedenken.
Werk in tweetallen:
  • Leerling A gebruikt 3 zinnen, leerling B gebruikt ook 3 zinnen.
  • Oefen jullie gesprek.


Voorbeeld:

A: Hoe vind je het hier in Nederland?
B: Het bevalt me goed. De mensen zijn aardig.
A: Echt? En voel je je soms alleen?
B: Ja, soms voel ik me alleen. Ik mis mijn familie.
A: Wat valt je op?
B: Dat mensen hier heel direct praten!





A2
Gebruik 4–5 zinnen in je gesprek.
Gebruik woorden als: maar, want, omdat, en om langere zinnen te maken.
Zinnen
Hoe vind je het hier?
Het bevalt me goed.
De mensen zijn aardig.
Soms voel ik me alleen.
Ik mis mijn familie.
Daar heb ik last van.
Dat ben ik echt niet gewend.
Dat valt me op.
timer
4:00

Slide 12 - Slide

Zelf oefenen
Ga naar DISK en oefen met de Routines.

Slide 13 - Slide

Ik kan de zinnen gebruiken om te praten over hoe ik het in Nederland vind.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll