1.9 Spelling les 2

1
1
1
2
2
2
3
3
3
3
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1
1
1
2
2
2
3
3
3
3

Slide 1 - Slide

1.9 Spelling les 2

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Stillezen 
  • Huiswerkcontrole opdracht 1 tot en met 5 (online) van spelling
  • Theorie leestekens
  • Werken aan huiswerk: opdracht 6 tot en met 10 (7 niet) van 1.9 Spelling + test jezelf spelling

Slide 3 - Slide

Start les. 
Stillezen in boek of tijdschrift
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Huiswerk van vandaag
Huiswerkcontrole 1.9 opdracht 2 tot en met 5 (online)

Leesboek meenemen

Slide 5 - Slide

Leestekens?! (groep 1,2,3)

  • We lezen met elkaar bladzijde 74 (voor opdracht 6)
  • We kijken met elkaar het filmpje bij theorie 'leestekens 2' 
  • We maken een paar oefenzinnen.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Plaats de leestekens in de zin:
de brandweerman komt uit het zuiden van limburg
A
De Brandweerman komt uit het zuiden van Limburg.
B
De brandweerman komt uit het zuiden van Limburg.
C
De brandweerman komt uit het Zuiden van Limburg.
D
De brandweerman komt uit het zuiden van Limburg

Slide 8 - Quiz

Plaats de leestekens in de zin:
bianca zei ik ga morgen op vakantie in marokko
A
Bianca zei: "Ik ga morgen op vakantie in Marokko".
B
Bianca zei, "ik ga morgen op vakantie in Marokko".
C
Bianca zei: "Ik ga morgen op vakantie in marokko".
D
Bianca zei: "ik ga morgen op vakantie in Marokko".

Slide 9 - Quiz

Plaats de leestekens in de zin:
joep van harmelen woont in zeeland
A
Joep van Harmelen woont in Zeeland.
B
Joep Van Harmelen woont in zeeland.
C
Joep van Harmelen woont in zeeland.
D
Joep Van Harmelen woont in Zeeland.

Slide 10 - Quiz

Plaats de leestekens in de zin:
waar ga je heen vroeg maarten
A
"Waar ga je heen" vroeg Maarten.
B
Waar ga je heen ? ,vroeg Maarten.
C
"Waar ga je heen ?", vroeg Maarten.
D
"Waar ga je heen ?" vroeg Maarten.

Slide 11 - Quiz

Plaats de leestekens in de zin:
s ochtends kijkt nadia altijd naar rtl
A
'S ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.
B
's Ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.
C
S' ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.
D
s' Ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.

Slide 12 - Quiz

Huiswerk

H1.9 opdracht 6 tot en met 10 (7 niet)
+
leesboek mee
24 oktober boekopdracht inleveren

Slide 13 - Slide