Hoofdstuk 4 - Onderzoeksvaardigheden | VWO

Hoofdstuk 4
Onderzoeksvaardigheden
1 / 54
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
Onderzoeksvaardigheden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

Dit filmpje geeft een inzicht in de verschillende stappen bij het doen van onderzoek, met daarbij een praktijkvoorbeeld.


Waar ben jij nieuwsgierig naar?
Waar ben jij nieuwsgierig naar?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Wat leerde ik het vorige hoofdstuk?
  • ik ken verschillende soorten bindingen en groepen
  • ik weet wat sociale cohesie is en hoe het ontstaat
  • ik weet wat sociale instituties zijn
  • ik ken de cultuurdimensies van Hofstede
  • ik begrijp de invloed van institutionalisering en globalisering op de bindingen van mensen
Leerdoelen vorig hoofdstuk...

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat leer ik dit hoofdstuk?
  • ik weet wat de verschillende meetinstrumenten zijn.
  • ik weet wat kans en variabelen zijn en wanneer er sprake is van een verband.
  • ik weet wat een conceptueel model en een hypothese zijn.
  • ik weet wat betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit zijn. 
  • ik weet wat correlatie en causaliteit is. 


Leerdoelen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

§4.1 Doen van onderzoek

Slide 6 - Slide

Pagina 75
Maatschappelijke verschijnselen
Bij maatschappijwetenschappen doen we onderzoek naar processen en situaties die zich in de samenleving voordoen.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wanneer iets onafhankelijk is van je eigen voorkeuren.
Objectief
Subjectief
Wanneer iets vanuit je eigen persoonlijke standpunt bekeken is. 
Objectief en subjectief
Bij het selecteren van bronnen is het belangrijk om rekening te houden met de objectiviteit van de bron.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Sleep de uitspraken naar het juiste begrip
Objectief
Subjectief
Heineken is het beste bier
Hardstyle is geen muziek
De koopkracht is dit jaar gedaald
Vrouwen verdienen gemiddeld minder dan mannen

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

Bronnen selecteren
Bij literatuuronderzoek is het belangrijk gebruik te maken van objectieve bronnen. Die kun je bepalen door te vragen: 
- Wat is het doel van het geschrevene?
- Wat is de bredere context?
- Hoe zijn woorden en afbeeldingen gekozen?
- Op welke manier is de informatie tot stand gekomen?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Bronnen selecteren
Ook is het belangrijk dat een bron: 
- Betrouwbaar is: zekerheid dat de geleverde informatie correct is.
- Representatief is: een zo volledig mogelijke weerspiegeling van het verschijnsel of de groep waar het om gaat.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

Vraag de leerlingen om de bron te lezen.
Is de bron betrouwbaar voor onderzoek?
Is de bron betrouwbaar voor onderzoek?
Ja
Nee

Slide 14 - Poll

Bespreek met de leerlingen dat de bron niet betrouwbaar is, omdat De Speld een satirisch online nieuwsmagazine is en dus niet op feiten berust.
Onderzoeksvragen
Beschrijvende vragen
Verklarende vragen
  • Meer weten over het maatschappelijk vraagstuk.
  • Wanneer, hoeveel, hoe, welke? 
  • Verbanden tussen variabelen verklaren.
  • Oorzaak-gevolgrelaties
  • Waarom, waardoor? 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Kwalitatief en kwantitatief onderzoek
Kwalitatief
Kwantitatief
Onderzoek naar zaken die niet te kwantificeren zijn
Onderzoek naar zaken die kwantificeerbaar zijn
Bijvoorbeeld: interviews
Bijvoorbeeld: Veiligheidsmonitor

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Sleep de afbeeldingen naar het juiste meetinstrument.
Enquête
Interview
Observatie
Experiment

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

§4.2 Kans en variabele

Slide 18 - Slide

Pagina 80

Slide 19 - Video

This item has no instructions

Kans
Kans is de waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis zal optreden. Het gaat dan om een vergelijking. 

Slide 20 - Slide

In relatie tot het vorige filmpje: de kans dat jij op 25 september jarig bent, is groter dan op 4 november bijvoorbeeld.
Variabele
Variabele is een kenmerk van een object, actor of samenleving dat kan variëren. Er is dan sprake van een verband.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Van welke variabelen is sprake bij de herfstdip?
Bijvoorbeeld: interviews
Van welke variabelen is
sprake bij de herfstdip?

Slide 23 - Mind map

Variabelen die genoemd worden zijn: zonlicht, afstand tot de evenaar, genetische factoren. 
§4.3 Conceptueel model en hypothesen

Slide 24 - Slide

Pagina 82
Conceptueel model
In een conceptueel model wordt de invloed van variabelen weergeven, bijvoorbeeld:  
Sekse
Loon

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Hypothese
Toetsbare stelling, een veronderstelling van hoe de werkelijkheid in elkaar zit.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

1

Slide 27 - Video

This item has no instructions

02:49
Welke hypothese kun je afleiden uit de theorie?
Welke hypothese kun je afleiden uit de theorie?

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Slide 29 - Video

This item has no instructions

Welk nauwkeurig conceptueel model kun je afleiden uit het filmpje?
Welke nauwkeurig conceptueel modellen kun je 
afleiden uit het filmpje? 
A
Energiedrank -> + overgewicht
B
Energiedrank -> - overgewicht
C
Energiedrank -> + angstgevoelens
D
Energiedrank -> - angstgevoelens

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

§4.4 Indicatoren en categorieën

Slide 31 - Slide

Pagina 84
Operationaliseren
De manier waarop de centrale verschijnselen in het onderzoek worden gemeten. Dit doe je aan de hand van indicatoren. 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Indicatoren
Met een indicator maak je een variabele meetbaar op een bepaald niveau, bijvoorbeeld:
Opleidingsniveau
Wat is uw hoogst genoten opleiding? 
- Basisschool
- Vmbo/mavo/mbo
- Havo of vwo
- Hbo
- Universiteit

Slide 33 - Slide

This item has no instructions


Welke indicatoren zou je gebruiken voor 'maatschappelijke betrokkenheid'?
Welke indicatoren zou je gebruiken voor 'maatschappelijke betrokkenheid'? 

Slide 34 - Open question

Voorbeelden zijn: uren vrijwilligerswerk per maand, deelname aan het publieke debat, aantal bijgewoonde demonstraties etc.
Eisen aan onderzoek
Een meetinstrument is betrouwbaar als dezelfde meting ongeveer dezelfde resultaten oplevert.


Validiteit geeft aan in hoeverre de meting van het beoogde verschijnsel geldig is.


Representativiteit houdt in dat een steekproef de beoogde populatie daadwerkelijk weerspiegelt en niet alleen een deel daarvan. 

Slide 35 - Slide

Eventueel kan hier nog in worden gegaan op het verschil tussen interne en externe validiteit (p. 85)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Sociale categorieën
Onder sociale categorieën vallen mensen met dezelfde achtergrondkenmerken.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Noem een voorbeeld van sociale categorieën.
Noem een voorbeeld van
sociale categorieën.

Slide 38 - Mind map

Voorbeelden van goede antwoorden zijn: inkomen, geloofsovertuiging, gender, politieke opvattingen. 
§4.5 Correlatie en causaliteit

Slide 39 - Slide

Pagina 87
Correlatie
Correlatie is de samenhang 
tussen verschillende variabelen. Bijvoorbeeld: gemiddelde cijfers en motivatie.

Slide 40 - Slide

Een voorbeeld: een verband tussen gemiddelde cijfers en motivatie. Noem daarbij ook het verschil tussen positieve en negatieve correlatie.
Causaliteit
Causaliteit is een oorzakelijk verband tussen twee variabelen. 
Bijvoorbeeld: als de temperatuur van water stijgt, het water steeds sneller verdampt.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Sleep de voorbeelden naar het juiste soort verband.
Correlatie
Causaliteit
Lengte en leeftijd
Aantal verkochte ijsjes en verdrinkingen
Schoen-maat en leesniveau kind
Opleidings
niveau van ouders en opleidings
niveau van kind

Slide 42 - Drag question

This item has no instructions

(On)afhankelijke variabelen
Onafhankelijke variabele
Afhankelijke variabele
De variabele die als oorzaak wordt gezien voor het veranderen van een andere variabele.
De variabele die wordt beïnvloedt door een of meer onafhankelijke variabelen.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Welk nauwkeurig conceptueel model kun je afleiden uit het filmpje?
'Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de kans op een hoger inkomen' 
Wat is de onafhankelijke (O) en wat is de afhankelijke (A) variabele in dit geval?
A
O: inkomen A: opleidingsniveau
B
O: opleidingsniveau A: inkomen

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Slide 45 - Video

Note: dit filmpje is in het engels, maar kan wellicht dienen als voorbeeld voor het uitleggen van het verschil tussen correlatie en causaliteit.
Multi- en schijncausaliteit
Multicausaliteit: er spelen meerdere factoren tegelijkertijd.
Schijncausaliteit: wanneer twee variabelen die niets met elkaar te maken hebben, toch met elkaar correleren. 

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Interveniërende variabelen
Het verband tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele komt tot stand of wordt beïnvloedt door een interveniërende variabele:
Sekse
Loon
Fulltime baan
+
o
+

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Verstorende variabelen
Verstorende variabelen verklaren een schijnverband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele.
Aantal ooievaars in een gebied
Aantal kinderen dat geboren word
+
De verstorende variabele is de mate van stedelijkheid, die invloed heeft op beide variabelen.

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Slide 49 - Link

This item has no instructions

Slide 50 - Link

This item has no instructions


Wat heb je geleerd deze les?

Slide 51 - Open question

This item has no instructions


Wat vind je nog lastig?

Slide 52 - Open question

This item has no instructions

Volgende les: politieke theorie
Leerdoelen
  • ik weet wat de verschillende meetinstrumenten zijn.
  • ik weet wat kans en variabelen zijn en wanneer er sprake is van een verband.
  • ik weet wat een conceptueel model en een hypothese zijn.
  • ik weet wat betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit zijn. 
  • ik weet wat correlatie en causaliteit is. 

Slide 53 - Slide

This item has no instructions

Einde van hoofdstuk 4
Onderzoeksvaardigheden

Slide 54 - Slide

This item has no instructions