4M-thema7-bs6-transplantatie en bloedtransfusie

1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Anja heeft bloedgroep A.

Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-A
B
alleen anti-B
C
alleen anti-A en anti-B

Slide 5 - Quiz

Anja heeft bloedgroep 0+.

Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-resus
B
alleen anti-A en anti-B
C
zowel anti-A, anti-B als anti-resus

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Van 7.6

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Hoe bepaal je de bloedgroep van iemand?
A
Door bloedonderzoek
B
Door erfelijkheid te bepalen
C
Door ziektes op te sporen
D
Door antistoffen en antigenen te testen

Slide 10 - Quiz

Welke letter hoort bij
de bloedgroepbepaling van een
persoon met bloedgroep B?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 11 - Quiz

Welke letter hoort bij
de bloedgroepbepaling van een
persoon met bloedgroep 0?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Slide

Waarom is het belangrijk om een bloedgroep te bepalen?
A
Voor bloedonderzoek
B
Voor bloedtransfusie
C
Om ziektes op te sporen
D
Om erfelijkheid te bepalen

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 18 - Quiz

Wat is de bloedgroep van iemand met A-antigeen en B-antigeen?
A
B
B
A
C
O
D
AB

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Let op: Iemand die resusnegatief is maakt pas een antistof tegen resus aan als deze in contact komt met resuspositief bloed

Slide 22 - Slide

Resus positief hebben:
A
WEL antigenen resus
B
GEEN antigenen resus

Slide 23 - Quiz

Is de stelling juist of onjuist?

Iemand met resus positief bloed kan bloed ontvangen van iemand met resus negatief bloed.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Soms heeft een kind in de baarmoeder een ander resusfactor dan de moeder. Dit kan gevaar opleveren voor het kind.
Is de moeder in dit geval resuspositief of resusnegatief? en het kind?
A
Beide resusnegatief.
B
De moeder is resusnegatief en het kind resuspositief.
C
Beide zijn resuspositief.
D
De moeder is resuspositief en het kind resusnegatief.

Slide 25 - Quiz

Een resusbaby ontstaat als de moeder resusnegatief is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat resuspositief is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.

Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 26 - Quiz

Iemand die resuspositief is kan bloed doneren aan iemand die resusnegatief is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video