Semaine 16 (6 - 9 april) 4.5 en 4.6

La semaine 16, le dix-neuf et vingt avril
4.5 Ex. 16a t/m c apprendre 5 uitleg 
4.5 Ex. 16 d t/m f 
4.6 Ex. 17,18,19,20    
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

La semaine 16, le dix-neuf et vingt avril
4.5 Ex. 16a t/m c apprendre 5 uitleg 
4.5 Ex. 16 d t/m f 
4.6 Ex. 17,18,19,20    

Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 
1. Questions ?
2. Bespreken apprendre 5 et pratiquer
3. Bespreken ex. 16a t/m f
5. Devoirs:  Ex. 16 a t/m f et apprendre 5

Slide 2 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les  kun je het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord gebruiken in het Frans


Slide 3 - Slide

Overhoring apprendre 1
1. l'attraction                  8. voler
2. le danger                    9. glisser
3. la déception             10. la hauteur
4. avoir peur
5. la sécurité
6. l'équilibre
7. exceptionnel

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een persoon. Bijvoorbeeld: 
Het grote huis - la grande maison
Het felle licht - la lumière vive
In het Frans moet je hierbij op 2 dingen letten.
1. de vorm
2. de plek in de zin
Daar zit een verschil in.  Eerst komen hier de meest voorkomende bijvoeglijke naamwoorden. Je moet die goed leren!:

Slide 5 - Slide

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijke naamwoord
vertaling: de kleine jongen
A
Le petit garçon
B
Le petite garçon
C
Le petits garçon
D
Le petites garçon

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijke naamwoord
vertaling: het grote huis
A
La grand maison
B
La grande maison
C
La grande maison
D
La grandes maison

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijke naamwoord:
Vertaling: de onbekende actrice.
A
L'actrice inconnu
B
L'actrice inconnue
C
L'actrice inconnus
D
l'actrice inconnues

Slide 8 - Quiz

Het bijwoord: C'EST QUOI?
Zegt iets over:
  • een werkwoord (hij rent snel) 
  • een bijvoeglijk naamwoord (de erg snelle jongen)
  • een ander bijwoord (hij rent te snel)
  • een hele zin 

Slide 9 - Slide

Het bijwoord: LA FORME
  • Achter bijv. nmw. - ment  plaatsen 
il est un garçon rapide  --> bijv. nmw
il court rapidement -->  bijwoord
  • Bijv. nmw. moet op een klinker eindigen 
  • Eindigt het  niet op een klinker ? --> vrouwelijke vorm
    direct --> directe --> directement
    heureux --> heureuse --> heureusement

Slide 10 - Slide

Onregelmatige vormen

Onderstaande bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm voor het bijwoord:

Bijv.Nw                - Bijwoord                                  - Vertaling bijwoord

bon                           bien                                                goed, lekker

meilleur                  mieux                                             beter, lekkerder

mauvais                  mal                                                  slecht

gentil                       gentiment                                    aardig, vriendelijk

long                          longtemps/longuement        lang

rapide                      vite/ rapidement                        snel

Slide 11 - Slide

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 12 - Quiz

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 13 - Quiz

Maak van "terrible" een bijwoord.
A
terrible
B
terribles
C
terriblement
D
terriblemant

Slide 14 - Quiz

Maak van absolu een bijwoord
A
absolument
B
absoluement
C
absolutement

Slide 15 - Quiz

Sleep de woorden naar de goede plek!
goed
slecht
beter
mal
bon
mieux
meilleur
bien
mauvais

Slide 16 - Drag question

Bijwoord van:
mauvais
A
mauvaisement
B
mauvaisment
C
maul
D
mal

Slide 17 - Quiz

Bijwoord van:
meillleur
A
meilleurement
B
bon
C
meilleures
D
mieux

Slide 18 - Quiz

Maintenant, on va faire ex. 16abcdef Grammaire I + thuis: 17,18,19,20 
(Dit is ook je huiswerk voor de volgende les)
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Hoe goed snap jij het bijwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

En nu jij, et maintenant c'est à toi: 

Devoirs:  4.5 Ex. 16a t/m f 
apprendre 5 uitleg 
4.6 Ex. 17,18,19,20     

Slide 21 - Slide