la semaine 19 3h, herhalen Unité 4

La semaine 19, le dix et le 0nze mai

4.5 vragen devoir? samen extra oefenen 8f,g,h
4.6 vragen bijw? samen extra oefenen 16 g etc
   
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

La semaine 19, le dix et le 0nze mai

4.5 vragen devoir? samen extra oefenen 8f,g,h
4.6 vragen bijw? samen extra oefenen 16 g etc
   

Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 
1. Questions ?
2. herhalen devoir en bijw. samen extra oef. 8
3. zelfstandig leren/ verder werken.
5. Devoirs:  Ex. 16 a t/m f en 17 t/m 20 et apprendre 4 overhoring

Slide 2 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les  kun je het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord gebruiken in het Frans


Slide 3 - Slide

Overhoring apprendre 1
1. l'attraction                  8. voler
2. le danger                    9. glisser
3. la déception             10. la hauteur
4. avoir peur
5. la sécurité
6. l'équilibre
7. exceptionnel

Slide 4 - Slide

3H - 4.3 werkwoord devoir en 4.5 het bijwoord 

Slide 5 - Slide

 deel 1: 4.3 het werkwoord devoir 

Slide 6 - Slide

Het werkwoord 'devoir' vertaal je met ...
A
blijven
B
hebben
C
moeten
D
zijn

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Tips bij het leren van apprendre 3 
  • Leer de présent en de passé composé uit je hoofd

  • Leer de te maken stapjes van de imparfait en de futur uit je hoofd + de uitgangen 

Slide 9 - Slide

Tips bij het leren van apprendre 3 
de imparfait (verleden tijd)

  1. pak de nous-vorm van de présent (nous devons)
  2. haal -ons eraf (dev)
  3. voeg de juiste uitgangen toe 
    (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient)
    je devais, tu devais, etc.

Slide 10 - Slide

Tips bij het leren van apprendre 3 
de futur (de toekomende tijd) 

  1. het werkwoord is onregelmatig, maar bij de futur kun je uitgang van de volgende stam: devr
  2. voeg de juiste uitgangen toe:
  3. - ai, -as, -a, ons, -ez, -ont
    je devrai, tu devras, il devra, etc.

Slide 11 - Slide

Kies de juiste vorm:
... faire mes devoirs ce soir. (ik moet)
A
je dois
B
je devai
C
tu dois
D
je devrais

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm:
... apprendre beaucoup pour l'examen de français (hij moest)
A
il doit
B
il dois
C
il devait
D
il devra

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm:
... prendre le risque. (wij hebben gemoeten)
A
nous devons
B
nous avons dû
C
nous devions
D
nous devrons

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:
... s'entainer beaucoup. (zij moeten)

Slide 15 - Open question

Kies de juiste vorm:
... attendre trois jours (ik heb gemoeten)

Slide 16 - Open question

Kies de juiste vorm:
... rester ici. (zij zal moeten)

Slide 17 - Open question

Samen of alleen mk extra opdr. 8
- als je het idee hebt dat je geen extra oefening nodig hebt, kun je:

- samenvatting maken
- leren apprendres voor toets
- of verder werken: ex. 22, uitwerken

Slide 18 - Slide

Apprendre 2:

1. la terre                          8. le sol
2. diviser                          9. régulièrement
3. tomber                        10. le décollage
4. le poids
5. le vent
6. rapidement
7. puissant

Slide 19 - Slide

Apprendre 4:
1. la natation                              8. le cascadeur
2. immédiatement                  9. le métier
3. probablement                     10. le feu
4. l'arme
5. enthousiaste
6. exister
7. rare

Slide 20 - Slide

deel 2: 4.5 het bijwoord

Slide 21 - Slide

Elle porte un pantalon noir.
'noir' heeft in deze zin de functie van het ...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Vous pouvez parler lentement? 'lentement' heeft in deze zin de functie van het ...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quiz

4.5 het bijwoord 
Elle porte un pantalon noir.
  • Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Vous pouvez parler lentement?
  • Het bijwoord zegt iets over andere woorden (werkwoord/bijvoeglijk naamwoord/ander bijwoord/hele zin).

Slide 24 - Slide

4.5 het bijwoord 
Enkele voorbeelden van het bijwoord:

  • J'ai très mal dormi.  (werkwoord)
  • Cette robe est vraiment belle! (bijvoeglijk naamwoord)
  • Tu parles vraiment bien français! (ander bijwoord)
  • Heureusement, on a gagné le prix. (hele zin)

Slide 25 - Slide

Vous pouvez parler lentement, s'il vous plait?
'lentement' zegt iets over ...
A
vous
B
pouvez
C
parler
D
s'il vous plait

Slide 26 - Quiz

Ce film est vraiment cool!
'vraiment' zegt iets over ...
A
ce film
B
est
C
cool

Slide 27 - Quiz

4.5 het bijwoord 


Hoe vorm ik het bijwoord?

Slide 28 - Slide

4.5 het bijwoord 
vrai             Elle s'amuse vraiment bien!
terrible     Mon copain est terriblement fâché.

  • bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een klinker (a, e, i, o, u, y): voeg -ment toe


Slide 29 - Slide

4.5 het bijwoord 
lent                    Vous pouvez parler lentement?
direct               Je suis allée directement à la maison.
heureux          Heureusement, on a gagné le prix.
agressif          Ils ont joué agressivement

  • bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een medeklinker: 
    1) maak het woord eerst vrouwelijk, 2) voeg -ment  toe


Slide 30 - Slide

4.5 het bijwoord 

Slide 31 - Slide

4.5 het bijwoord

Slide 32 - Slide

Vul het bijwoord in.
Ils ont ___ joué le match. (agressif)

Slide 33 - Open question

Vul het bijwoord in.
J'ai attendu __ sur le bus. (long)

Slide 34 - Open question

Vul het bijwoord in.
___, il fait très beau aujourd'hui.(heureux)

Slide 35 - Open question

Vul het bijwoord in.
Apprendre l'anglais est ___ facile. (extrême)

Slide 36 - Open question

4.5 het bijwoord 


des questions? samen of alleen maken extra opdr. 16,

of verder werken: 24 a en b, 26, 27 a en b

Slide 37 - Slide