Lesson 8. 19/1 (teams les)

What are we going to do today?
- Homework check 
- Grammar revision 
- Grammar practice 
- Words 
- Uitleg huiswerk morgen 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Homework check 
- Grammar revision 
- Grammar practice 
- Words 
- Uitleg huiswerk morgen 

Slide 1 - Slide

Relative Clauses 
Als je extra informatie over iets/iemand wilt geven, gebruik je een relative clause. (betrekkelijke bijzin in het Nederlands) 

Zo'n bijzin begint meestal met: who, which of that. In het Nederlands begint de zin vaak met die/dat. 

Slide 2 - Slide

Relative Clauses
Who - personen 
Which - dieren of dingen 
That - personen, dieren of dingen. 
That is informeler dan who/which

Sam, who lives next door, is my best friend. Zonder de relative clause is het nog steeds een goedlopende zin. 

Slide 3 - Slide

Soms heeft de bijzin alleen extra informatie. Je gebruikt dan nooit that, maar altijd who/which. Deze bijzin staat tussen komma's en kan weggelaten worden zonder dat de zin onduidelijk wordt. 

Carla, who is my best friend, loves to paint. 

Slide 4 - Slide

Je kunt who/which samen met voorzetsels gebruiken. Meestal staat het voorzetsel dan achteraan in de bijzin. 
The gym which we always practise in, is closed. 

Het voorzetsel kan ook vooraan in de bijzin staan, dit is formeler. Who veranderd dan soms in whom. 
The instructor, about whom you told me, is really nice. 

Slide 5 - Slide

Whose geeft bezit aan. Je vertaalt het met: 
waarvan, van wie, wiens of wier. 

The girl, whose passion is dancing, went to the club. 

Slide 6 - Slide

Grammar practice
- http://static.digischool.nl/en/grammatica/betrekkelijk-vraag.htm 
- http://www.annetsmith.nl/engels/relpron.htm 

Slide 7 - Slide

Vertaal:
toch

Slide 8 - Open question

Vertaal:
Zelfs

Slide 9 - Open question

Vertaal:
daarom

Slide 10 - Open question

Vertaal:
tenslotte

Slide 11 - Open question

Vertaal:
liever .… dan ….

Slide 12 - Open question

Vertaal:
alsof

Slide 13 - Open question

Vertaal:
aangezien

Slide 14 - Open question

Vertaal:
bovendien

Slide 15 - Open question

Vertaal:
daarentegen

Slide 16 - Open question

Vertaal:
want

Slide 17 - Open question

Vertaal:
concluderend

Slide 18 - Open question

Vertaal:
aan de andere kant

Slide 19 - Open question