Week 38 Nederlands 3 havo

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Plattegrond 3H2

Slide 2 - Slide

Mobiele telefoon in je tas! 

Slide 3 - Slide

Afspraken in de les




  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen en huiswerk (ook als het huiswerk niet volledig is) niet op orde: BV/HV op Magister. 
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 4 - Slide

Week 38  18 september t/m 
22 september 2023
  • Uitleg PTD. Planning. 
  • Weektaken huiswerk 
  • Een keer per week controle huiswerk. 
  • Lezen van boeken en lezen in de les.
  • gghlk - code
  • Alle communicatie via magister
  • Vervolg fictie hoofdstuk 7. Vervolg vorm en inhoud. Start theorie verhaallijn.

Slide 5 - Slide

Boekenlijst havo 3
  • Dit schooljaar 4 boeken. R1 2x en R3 2x
  • Lezenvoordelijst.nl 12-15 jaar niveau 4.
  • Niveau => zie lijst, magister mail.







Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 6 - Slide

PTD rapportperiode 1 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
101
PW
Schrijfvaardigheid essay
H. 3, H. 4, H.9 en H. 10
45 min
2
Nee
102
SO
Fictie theorie H. 7, H8, H24, H25 en H26 en twee boeken (vlogboek)
Inleveren via youtube 
1
Nee

Slide 7 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige week

Slide 9 - Slide

Huiswerk
Lees de tekst op bladzijde 35
Maak opdracht 6 t/m 9 op bladzijde 37

Slide 10 - Slide

Leerdoelen
Deze week:

  • Je leert wat een plot of verhaallijn is en in welke stappen de verhaallijn is opgebouwd.
  • Je leert hoe je personages verzint voor je verhaal.

Slide 11 - Slide

Weektaak fictie
  • Lees de theorie op bladzijde 102
  • Maak opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 103
Klaar? Maak leesmeters!

Of begin met hoofdstuk 26. 
  • Lees de theorie op bladzijde 106
  • Maak opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 106/107

Slide 12 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 13 - Slide

24. Plot of verhaallijn - verloop

Slide 14 - Slide

25. Personages

Slide 15 - Slide

25. Personages

Slide 16 - Slide

25. Personages/kennis

Slide 17 - Slide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Je leert wat een plot of verhaallijn is en in welke stappen de verhaallijn is opgebouwd.
  • Je leert hoe je personages verzint voor je verhaal

Slide 18 - Slide

RTTI
R = Reproductie
Vragen op reproductieniveau zijn vragen waarbij de leerling zelf niets wezenlijks toe hoeft te voegen aan datgene wat hij geleerd heeft. Met deze vragen kan inzichtelijk gemaakt worden of de leerling de geleerde stof kan reproduceren. Denk bijvoorbeeld aan het kunnen reproduceren van warenkennis, gereedschapskennis, een stappenplan of de werking van apparatuur.

Slide 19 - Slide

1 = Toepassingsgericht 1
Bij vragen en opdrachten op het niveau van toepassing 1 moet een leerling dat wat hij geleerd heeft kunnen toepassen in situaties die hij al geoefend heeft of in situaties die daar sterk op lijken. Op deze manier kan gekeken worden of de leerling de aangeleerde kennis – dat wil zeggen begrippen en stappenplannen – in deze situaties goed kan toepassen.

Slide 20 - Slide

T2 = Toepassingsgericht 2
Vragen op het niveau van toepassing 2 gaan een stapje verder dan vragen op het niveau van toepassing 1. De leerling moet op dit niveau in nieuwe situaties of contexten zelf kunnen bepalen welke (onderdelen van) stappenplannen of methodes hij moet gebruiken. Hij moet combinaties maken en verbanden leggen.

Slide 21 - Slide

I = Inzicht
De leerling krijgt geen methode, context of situatie aangeboden, maar alleen een vraagstuk. Hij moet zelf bepalen hoe hij het gaat aanpakken. De leerling heeft alleen de leerstof tot zijn beschikking om de vraag op te lossen. Hij laat zien dat hij vanuit verschillende, ook nieuwe, perspectieven kan denken.

Slide 22 - Slide

8. Vorm en inhoud

De vorm van een tekst hóe iets is opgeschreven en de inhoud wát er is opgeschreven. Vorm en inhoud vormen samen het werk. 

De manier waarop de twee gecombineerd worden, bepaalt hoe het uiteindelijke werk eruit komt te zien.

Slide 23 - Slide

8. Vorm en inhoud
Een belangrijk onderscheid op hoofdniveau, is het verschil tussen proza en poëzie.


Wanneer iets een lopende tekst is, noemen we het proza. Dit betekent dat je een stuk tekst hebt dat over de hele breedte van het papier of scherm loopt. 

Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Slide 24 - Slide

8. Vorm en inhoud
Voor de inhoud van teksten onderscheiden we drie hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek.

 
Epiek is de benaming voor alle verhalende teksten. Deze teksten noemen we ook wel epische teksten. Een tekst is verhalend wanneer er personages zijn die handelingen verrichten en er gebeurtenissen plaatsvinden. 

Slide 25 - Slide

8. Vorm en inhoud
Bij lyriek staat gevoel centraal. Het zijn teksten waarin enkel een gevoel wordt uitgedrukt. In lyrische teksten gebeurt eigenlijk ‘niets’: er komen geen handelingen in voor en er verstrijkt ook geen tijd. Dit is het grote verschil met dramatische teksten.

 

Het laatste genre is dramatiek. Dramatische teksten zijn voor het toneel bedoeld. Dramatische teksten bestaan voor het grootste deel uit dialoog. 

Slide 26 - Slide

8. Vorm en inhoud
Vorm en inhoud staan niet los van elkaar. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Keuzes op het gebied van vorm hebben invloed op de inhoud, in andersom. De ene inhoud leent zich beter voor een bepaalde vorm dan de andere. Wil je iemand de liefde verklaren, dan ligt het meer voor de hand om een gedicht te schrijven dan een toneelstuk dat drie uur duurt. Wat je wilt schrijven, bepaalt dan dus hoe je het opschrijft.

Omgekeerd legt de vorm beperkingen op aan de inhoud. Als je een sonnet schrijft, dan heb je maar veertien regels tot je beschikking om je gedachtes in uit te drukken. En dan moet je er ook nog aan denken dat bepaalde regels op elkaar moeten rijmen. Je moet dan dus goed nadenken over de woorden die je kiest.

Slide 27 - Slide

8. Vorm en inhoud
Kortom: Een literaire tekst is de combinatie van de gekozen vorm en inhoud.

Slide 28 - Slide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 29 - Slide