BS 5 - Aanpassingen bij dieren
Schutkleuren: een dier heeft kleuren van de omgeving wat hem moeilijker te zien maakt
Zoolgangers: hebben platte voeten waarmee ze op een zachte ondergrond kunnen leven, bijvoorbeeld mensen, beren, olifanten
Teengangers: lopen op het voorste gedeelte van hun voet waarmee ze snel zijn op een harde ondergrond, bijvoorbeeld honden, vossen, leeuwen
Hoefgangers: lopen op hun "tenen" (hoeven) waarmee ze snel zijn op een harde ondergrond, bijvoorbeeld paarden, herten, zebra's
Dieren in een koude omgeving: kleine oren, dikke vacht, veel vet, winterslaap/rust
Dieren in een warme omgeving: grote oren, dunne vacht, nachtactief