19/5, vaste tekststructuren

Vaste tekststructuren
HV3


cursus 1 - Lezen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vaste tekststructuren
HV3


cursus 1 - Lezen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen

Slide 1 - Slide

planning les
1.  lezen (15 min)
2. huiswerk bespreken
2. theorie: vaste tekststructuren
3. oefenen
4. huiswerk


timer
15:00

Slide 2 - Slide

leerdoelen:
- Je kunt een aantal vaste tekststructuren in teksten herkennen;

- Je kunt de functie van een tekst herkennen;

- Je kunt standpunten en argumenten herkennen in een tekst.

Slide 3 - Slide

De opbouw van een tekst
  • Een goed geschreven tekst heeft een overzichtelijke opbouw (= structuur).
  • Als je de opbouw van een tekst herkent, begrijp je de inhoud beter.
  • Die opbouw bestaat uit drie tekstdelen: inleiding, kern (of middenstuk) en slot.
  • Elk tekstdeel heeft zijn eigen functie/doel.
  • De tekstdelen worden vaak gescheiden door een witregel.

Vragen:
  1. Wat doet een schrijver in de inleiding?  Welk doel heeft de inleiding?
  2. Wat wordt er beschreven in de kern van een tekst?
  3. Hoe sluit een schrijver een tekst af? Welke functies heeft een slot?

Slide 4 - Slide

Welke twee functies heeft een inleiding?

Slide 5 - Open question

Noem twee manieren om de aandacht van de lezer te trekken.

Slide 6 - Open question

Noem een manier om het onderwerp te introduceren.

Slide 7 - Open question

 vaste tekststructuren
1. aspectenstructuur
2. verleden/heden/toekomststructuur
3. voor-en nadelenstructuur
4. vraag-antwoordstructuur
5. argumentatiestructuur
6. probleem/oplossingstructuur
7. verklaringsstructuur

Slide 8 - Slide

structuur 1-4
  • aspectenstructuur: Tekst met onderwerp & diverse verschillende aspecten
  • verleden/heden/toekomst structuur: Tekst met onderwerp & vroeger, nu, toekomst
  • voor- en nadelenstructuur: Tekst met onderwerp & voor- en nadelen
  • vraag/antwoordstructuur: Tekst met vraag & antwoord

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

 Argumentatiestructuur
Je start met een stelling, mening of standpunt

Je geeft argumenten voor de stelling en je geeft ook tegenargumenten (+ weerlegging)

Je concludeert dat jouw stelling of standpunt op zijn plaats is

Slide 11 - Slide

 Probleem/oplossingsstructuur
  1. Je start met een probleem
  2. Je geeft oorzaken, gevolgen en oplossingen

  3. Je eindigt met de beste oplossing

Slide 12 - Slide

 Verklaringsstructuur
  1. In je inleiding presenteer je een bepaald verschijnsel
  2. Je geeft kenmerken / voorbeelden 
  3. Je presenteert verklaringen en oorzaken

  4. Je eindigt met een samenvatting

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

?
inleiding
middenstuk
samenvatting of conclusie
inleiding
verschijnsel
middenstuk
kenmerken / voorbeelden
verklaringen / oorzaken / redenen
slot

Slide 15 - Slide

?
inleiding
probleem (+gevolgen)
middenstuk
gevolgen (waardoor is het een probleem? wat merk je ervan?)
oorzaken
oplossingen
slot
de beste oplossing

Slide 16 - Slide

?
inleiding
middenstuk
inleiding
introductie onderwerp
middenstuk
situatie vroeger
situatie nu / ontwikkeling vroeger-nu
slot
conclusie of toekomstvoorspelling

Slide 17 - Slide

Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden (toekomst) structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor/nadelenstructuur
D
Aspectenstructuur

Slide 18 - Quiz

Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting

A
ASPECTENSTRUCTUUR
B
ONDERWERP STRUCTUUR
C
VOOR- EN NADELEN STRUCTUUR
D
VRAAG- EN ANTWOORD STRUCTUUR

Slide 19 - Quiz

Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur

Slide 20 - Quiz

Welke vaste tekststructuur is zeker niet geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 21 - Quiz

Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 22 - Quiz

zin 1:

Het is beter om op de fiets naar school te gaan omdat je meer beweegt. Dit is goed voor je gezondheid, je kunt je beter concentreren en het is beter voor het milieu.
zin 2:

Veel leerlingen komen te laat op school omdat het openbaar vervoer vaak vertraging heeft en ze 's ochtends te weinig tijd hebben om zich voor te bereiden. De schooldag zou daarom een half uur later moeten beginnen, zodat leerlingen rustiger kunnen opstarten en op tijd op school komen.

Slide 23 - Slide

aan de slag:
cursus 1
paragraaf 5
opdracht 3 + 4

= HW maandag 26 mei
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen

Slide 24 - Slide

leerdoelen:
- Je kunt een aantal vaste tekststructuren in teksten herkennen;

- Je kunt de functie van een tekst herkennen;

- Je kunt standpunten en argumenten herkennen in een tekst.

Slide 25 - Slide