Grammatica woordsoorten H2 - h1 + h3

Welkom!
Pak je leesboek.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek.

Slide 1 - Slide

Vandaag
Kort herhalen Grammatica Woordsoorten H1:
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Start Grammatica Woordsoorten H2:
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Aan de slag

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Het pers.vnw duidt een persoon, dier of ding aan. 

- Zij verloren de wedstrijd
- Pas op! Hij bijt!
- Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 3 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord

ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord

wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 4 - Slide

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt:

Ik geef het cadeau aan haar. (cadeau = zn, het = lw)
Ik geef het aan haar. (het = pers.vnw)

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets.

Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bez.vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het woord waar het bij hoort:

Jullie tuin
Ons feest
Jouw beste vriend

Slide 6 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord

onze, ons
jullie
hun

Slide 7 - Slide

Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.

Ik geef hun een compliment.
Het is namelijk hun eigen verdienste.

Wie wil ons huis kopen?
Zij willen het huis van ons overnemen.

Slide 8 - Slide

hen of hun? 
Grammaticaal onderscheid hen/hun:
  • Hun is een bezittelijk voornaamwoord.
  • Onthoud: staat er een voorzetsel? Dan NOOIT hun! ('aan hun' = fout!). 
    - Ik heef het drinken aan hen.
    - Ik geef hun het drinken.
  • HUN hebben dat gedaan / ZIJ hebben dat gedaan.

Slide 9 - Slide

hen / hun: voorbeeld
Correct: 
  • Ik geef mijn Lego aan hen.  (dus niet: aan hun)
  • Ik geef hun mijn Lego. (dus niet: hen)
  • Het is nu hun Lego.
  • En omdat zij niks kregen, neem ik hen mee op reis. 

Slide 10 - Slide

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 t/m 4 van H1 Grammatica Woordsoorten

Slide 11 - Slide

Opdracht 1
1. Mijn oma breit nog steeds wollen sokken voor haar kleinkinderen.
2. Wist je dat Frankrijk al jaren onze favoriete vakantiebestemming is?
3. Een van m'n neefjes houdt zich fanatiek bezig met zijn hobby filatelie.
4. De lokettist overhandigde hun de kaartjes met de nummers van hun plaatsen.
5. Ik zou van jou nog het telefoonnummer van die nieuwe schaakclub krijgen.
6. Het doet me deugd dat je na lange tijd weer meedoet! 

Slide 12 - Slide

Opdracht 2
1 Wie heeft hun/hen het grote nieuws verteld over hun/hen koninklijke onderscheiding?
2 Kirsten de Valk koopt voor hun / hen een klein cadeautje bij de Wereldwinkel.
3 Met Kerstmis hoop ik hun / hen eindelijk na al die jaren weer eens te zien.
4 Vanwege hun / hen grote inzet worden die mooie cijfers hun / hen echt wel gegund!

Slide 13 - Slide

Grammatica woordsoorten H3
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
(het koppelwerkwoord doen we dus niet!)

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Een zelfstandig werkwoord (zww) kan in z'n eentje - zelfstandig dus - in een zin staan.
  • De geit eet.
  • De koe leeft.
  • De hond rent.
  • De kat bijt.

Slide 15 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
Soms wordt het zelfstandig werkwoord een handje geholpen door een ander werkwoord. Zo'n werkwoord heet een hulpwerkwoord (hww). Het hulpwerkwoord kun je weglaten.
  • De geit heeft gegeten. (Het hulpwerkwoord maakt duidelijk dat de geit klaar is.)
  • De koe zal niet lang meer leven. (Het hulpwerkwoord vertelt iets over de toekomst.)
  • De hond wil rennen. (Het hulpwerkwoord vertelt iets extra's.)
  • De kat wordt gebeten. (Het hulpwerkwoord vertelt dat de kat niet zelf bijt.)

Slide 16 - Slide

Zo herken je het zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

In een zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord.
Als in een zin slechts één werkwoord 
(= de persoonsvorm) staat, is dat een zelfstandig werkwoord:
– Bij de bakker koop (zww) je lekkere gebakjes.
3. Als er meer werkwoorden in de zin staan, staat het zelfstandig werkwoord meestal achter in de zin



Slide 17 - Slide

Alle overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoord (hww):

– Bij de bakker kun (hww) je lekkere gebakjes kopen (zww).
– Bij de bakker zou (hww) je lekkere gebakjes kunnen (hww) kopen (zww).

Slide 18 - Slide

Aan de slag
Maken van H3 (blz 90 - 91):
Opdracht 1: zin 1, 2 en 4 
Opdracht 5 (koppelwerkwoord hoef je niet te benoemen).
Weet je de afkortingen niet meer? Kijk in De Brug (blz 246 en verder).

Klaar? Ga dan extra oefenen via:

 https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/woordsoorten/

Slide 19 - Slide