Eindtoets verkoop Entree

Kennisvragen
1 / 37
next
Slide 1: Slide
RetailMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kennisvragen

Slide 1 - Slide

  • Prijsvergelijking huismerken
  • Praktijk: examenonderdelen 2024
  • Kennisvragen
12-5-2025 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

1. Welke vorm van geld
zie je op de afbeelding?
A
Schap
B
Chartaal
C
Giraal
D
Broos

Slide 4 - Quiz

2. Bij het controleren van geld kun je de "kijk, voel en kantelmethode" gebruiken. Waar let je op bij "kijk"?
A
Je kijkt of de handtekening op het biljet wel echt is.
B
Je kijkt of de inkt op het biljet de juiste kleur heeft.
C
Je kijkt of het serienummer klopt.
D
Je kijkt of je een watermerk ziet.

Slide 5 - Quiz

3. Op welke afbeelding zie je een computerkassa?
A
Afbeelding links
B
Afbeelding midden
C
Afbeelding rechts

Slide 6 - Quiz

4. Hoe heet de code die
je op de afbeelding ziet?
A
Barcode
B
Betaalcode
C
PLU code
D
Price look up code

Slide 7 - Quiz

5. Welke functie van de kassa wordt hier omschreven:
"De bedragen bij elkaar optellen"
A
Bewaarfunctie
B
Controlefunctie
C
Registratiefunctie
D
Rekenfunctie

Slide 8 - Quiz

6. Welke functie van de kassa wordt hier omschreven:
"Bijhouden hoeveel en welke artikelen er zijn verkocht"
A
Bewaarfunctie
B
Controlefunctie
C
Registratiefunctie
D
Rekenfunctie

Slide 9 - Quiz

7. Waar wordt €8.67 op afgerond?
A
€ 8,60
B
€ 8,65
C
€ 8,70
D
€ 9,00

Slide 10 - Quiz

8. Amy werkt achter de kassa. Een klant moet € 27,35 betalen en geeft Amy €50. Welk bedrag krijgt de klant van Amy terug?
A
€ 2,65
B
€ 3,75
C
€ 22,65
D
€ 23,75

Slide 11 - Quiz

9. Daan werkt achter de kassa. Een klant moet € 9,10 betalen en geeft Daan € 20. Welk bedrag kan Daan aan de klant vragen, zodat ze minder wisselgeld terug hoeft te geven?
A
€ 0,10
B
€ 0,05
C
€ 0,90
D
€ 9,10

Slide 12 - Quiz

10. Waarom kiezen sommige winkels ervoor om cadeaus voor de klant in te pakken?
A
Klanten komen anders nooit meer terug naar de winkel.
B
Klanten kunnen niet inpakken, dus kan de winkelmedewerker dat beter doen.
C
Verkoopmedewerkers moeten leren om cadeaus in te pakken, dus veel oefenen.
D
Het is een manier om klanten te binden.

Slide 13 - Quiz

11. Op welke manier kun je een funshopper het beste helpen?
A
De klant de mogelijkheid geven om even bij een zelfscankassa af te rekenen.
B
De klant helpen het artikel zo snel mogelijk te vinden.
C
Een gesprek aangaan met de klant.
D
Vragen zo kort en snel mogelijk proberen te beantwoorden.

Slide 14 - Quiz

12. Wie is de zender in het onderstaande voorbeeld?

Bo werkt in een supermarkt. Het is erg druk bij de kassa, dus Bo besluit om een collega om hulp te vragen. Door de microfoon zegt ze: " Wessel extra kassa alsjeblieft."
A
Wessel
B
Bo
C
Alle collega's
D
Klanten

Slide 15 - Quiz

13. Hoe kan interne ruis ontstaan?
A
De radio staat aan.
B
Er is veel lawaai op straat.
C
Er wordt hard gepraat.
D
De zender spreekt in een andere taal.

Slide 16 - Quiz

14. Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?
A
Boos kijken.
B
Iemand aankijken als je met hen praat.
C
Met iemand praten.
D
Zwaaien met je armen.

Slide 17 - Quiz

15. Welke van deze is een gesloten vraag?
A
Hoe gaat het met je?
B
Hoeveel procent korting krijg ik op dit artikel?
C
Is de korting geldig op dit artikel?
D
Waar bent u naar op zoek?

Slide 18 - Quiz

16. In welke fase van het verkoopgesprek is het belangrijk dat je weet welke artikelen er in de winkel worden verkocht?
A
Bij het ontvangen en begroeten.
B
Tijdens de behoefte analyse.
C
In de voorstelfase van het gesprek.
D
Tijdens de afsluitfase van het gesprek.

Slide 19 - Quiz

Hoe heet de aparte ruimte in de winkel waar goederen binnenkomen?
A
Binnenkomstruimte.
B
Ontvangstruimte.
C
Welkomstruimte.
D
Goederenruimte.

Slide 20 - Quiz

Op welke brief staat specifieke
informatie over de inhoud
van de bestelling?
A
Factuur.
B
Meldingsformulier.
C
Pakbon.
D
Vrachtbrief.

Slide 21 - Quiz

Kijk naar deze pakbon.
Wie is de leverancier?
A
Webtoffee
B
Yunaal
C
Mark
D
Aliya Tower

Slide 22 - Quiz

Uit hoeveel
colli bestaat
deze bestelling?
A
9
B
7
C
5
D
3

Slide 23 - Quiz

Miriam werkt in een supermarkt. Er is een lading groente en fruit geleverd. De leidinggevende van Miriam vraagt of ze wil controleren of het fruit vers is. Welke controle wordt uitgevoerd?
A
100% controle
B
Steekproef
C
Kwantitatieve controle
D
Kwaliteitscontrole

Slide 24 - Quiz

Welke van de onderstaande zaken hoort tot de niet-criminele derving?
A
Een kassamedewerker geeft een bekende van hem teveel wisselgeld terug.
B
Een magazijnmedewerker let niet goed op en laat een doos vallen.
C
Een verkoopmedewerker stopt een kledingstuk in haar tas.
D
De vulploegmedewerker opent een zak chips en eet ze op.

Slide 25 - Quiz

Welk van de producten
verplaats je met een
rolcontainer?
A
Dozen woonaccesoires.
B
Een wasmachine.
C
Pallet met artikelen.
D
Doosjes met telefoons.

Slide 26 - Quiz

Wat is de betekenis van het
symbool op de doos?
A
De inhoud is breekbaar.
B
De dozen mogen niet gestapeld worden.
C
De inhoud moet rechtop blijven.
D
De inhoud mag niet nat worden.

Slide 27 - Quiz

Welke van de genoemde producten moet je FIFO aanvullen?
A
B
C
D

Slide 28 - Quiz

Waarom gebruiken winkels het FIFO systeem?
A
Om artikelen zo snel mogelijk te verkopen.
B
Om nieuwe voorraad zo snel mogelijk te verkopen.
C
Om trendy artikelen zo snel mogelijk te verkopen.
D
Om bederfelijke producten zo snel mogelijk te verkopen.

Slide 29 - Quiz

Wat betekent de
afkorting RMA?
A
Regelrecht met autorisatie.
B
Repareren met autorisatie.
C
Reproductie met autorisatie.
D
Retour met autorisatie.

Slide 30 - Quiz

Arjan werkt in een winkel waar pc games worden verkocht. Er zijn veel verschillende games waar klanten uit kunnen kiezen.
Wat is de doelgroep van deze winkel?
A
Smalle doelgroep.
B
Brede doelgroep.
C
Horizontale doelgroep.
D
Verticale doelgroep.

Slide 31 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de attentiewaarde van de winkel?
A
De mate waarin klanten naar binnen worden getrokken door het exterieur.
B
De mate waarin klanten artikelen in de actie kopen.
C
De mate waarin het exterieur van de winkel klanten laat stoppen.
D
De mate waarin de winkel door het exterieur opvalt tussen andere winkel.

Slide 32 - Quiz

Op welke afbeelding zie
je een open etalage?
A
Afbeelding A
B
Afbeelding B
C
Afbeelding C
D
Afbeelding D

Slide 33 - Quiz

Welk artikel is niet
geschikt om buiten
te presenteren?
A
B
C
D

Slide 34 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met
het winkelinterieur?
A
De buitenkant van de winkel.
B
De doelgroep waarop de winkel gericht is.
C
De inrichting van de winkel.
D
Het aanbod van artikelen.

Slide 35 - Quiz

Welk presentatiemiddel
zie je op de afbeelding?
A
Kratten of kisten
B
Rek
C
Schap
D
Vitrine

Slide 36 - Quiz

Wat betekent spiegelen ?
A
Artikelen in piramidevorm in de winkel presenteren.
B
Artikelen sorteren op kleur en deze mooi in een schap presenteren.
C
Artikelen vooraan in het schap plaatsen.
D
Een spiegel in de winkel ophangen zodat de winkel groter lijkt.

Slide 37 - Quiz