This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Formatieve toets 6.1-6.2-6.5-6.6-6.7
Slide 1 - Slide
Koppel de belangrijke begrippen aan de juiste uitleg
het gevolg als mensen te veel stoffen onttrekken aan het milieu
het toevoegen van schadelijke stoffen aan het milieu
variatie aan soorten in de natuur
vervuiling
biodiversiteit
uitputting
Slide 2 - Drag question
Deze organismen zijn autotroof:
A
producenten
B
reducenten
C
consumenten
D
Zowel A, B als C is goed
Slide 3 - Quiz
Een heterotroof organisme ..
A
Doet aan verbranding
B
Doet aan fotosynthese
C
Heeft bladgroenkorrels
Slide 4 - Quiz
Deze organismen zijn heterotroof
A
Bacteriën
B
Schimmels
C
Beiden zijn heterotroof
D
Beiden zijn autotroof
Slide 5 - Quiz
De accumulatie van persistente giffen in de voedselketen heeft vaak tot gevolg dat...
A
de dieren onderaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
B
de dieren bovenaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
C
overal in de voedselketen de dieren ongeveer evenveel gif in hun lichaam hebben.
Slide 6 - Quiz
Een voedselweb gaat over een ........
A
Individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
Slide 7 - Quiz
In de afbeelding zie je een voedselketen. Alle dieren in deze voedselketen zijn...?
A
consumenten
B
producenten
Slide 8 - Quiz
Je ziet hier meerdere voedselketens. In de voedselketen is aangegeven wie door wie opgegeten wordt. Wie staat er aan het begin van deze voedselketen?
A
Algen
B
Kikker
C
Vis
D
Reiger
Slide 9 - Quiz
Wat is een voedselweb?
A
Één voedselketen
B
Meerdere voedselketens
C
Een kringloop van voedsel
Slide 10 - Quiz
Wat is biomassa?
A
Alle planten in een ecosysteem
B
Het gewicht van een groep organismen in een ecosysteem
C
Alle biotische factoren in een ecosysteem
D
Het totale gewicht van alle organische stoffen in een organisme
Slide 11 - Quiz
Voedselketen: Bessen <- Rups <- Koolmees
Wat is er fout aan deze voedselketen?
A
Er zitten geen reducenten in
B
De pijlen staan verkeerd om
C
Rups is niet specifiek genoeg
D
Er is niks fout
Slide 12 - Quiz
Je ziet hier een voedselketen. Is deze voedselketen juist weergegeven?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Wat is accumulatie?
A
dat soorten uitsterven
B
opeenhoping van schadelijke stoffen
C
dat dieren dood gaan
D
opeenhoping van voedsel in een keten
Slide 14 - Quiz
De biomassa van de planteneters is kleiner dan de biomassa van insectenetende vogels?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Biomassa is een energiebron.
Waarvan is biomassa afkomstig?
A
van diepere aardlagen
B
van lucht en water
C
van planten en dieren
D
van plastic afval
Slide 16 - Quiz
Voedselweb of voedselketen?
A
Voedselweb
B
Voedselketen
Slide 17 - Quiz
Wat is de slang NIET in dit voedselweb?
A
Consument 1e orde
B
Consument 2e orde
C
Consument 3e orde
D
Consument 4e orde
Slide 18 - Quiz
Consumenten zijn ALTIJD autotroof
A
Waar
B
Niet waar
C
Soms waar
Slide 19 - Quiz
Wat is een heterotroof organisme?
A
een organisme dat zijn voedsel elders haalt
B
een organisme dat zijn eigen voedsel aanmaakt.
Slide 20 - Quiz
Mensen zijn autotroof
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quiz
Wat betekent autotroof?
A
Zelf organische stoffen maken
B
Leven van andere organismen
C
Voedsel kunnen bewerken
D
Anders
Slide 22 - Quiz
Wie vervuild het milieu meer?
A
Iemand uit een westers land
B
Iemand uit een 3e wereldland
Slide 23 - Quiz
De mens is afhankelijk van het milieu. 1 Het milieu levert voedsel. 2 Het milieu levert water. 3 Het milieu levert zuurstof. Bij welke van deze manieren speelt fotosynthese een directe rol?
A
alleen bij 1 en 2
B
alleen bij 1 en 3
C
alleen bij 2 en 3
D
bij 1, 2 en 3
Slide 24 - Quiz
De niveaus van ecologie: Zet van klein naar groot
Individu
Populatie: groep van dezelfde soort
Levensgemeenschap: alle populaties in een bepaald gebied
Ecosysteem: levensgemeenschap + biotoop
Biosfeer: alle ecosystemen samen
Slide 25 - Drag question
Sleep de juiste organismen op de juiste plek in het voedselweb
Bladluis
Buizerd
Konijn
Lieveheersbeestje
Merel
Planten
Slide 26 - Drag question
Deze bacteriën horen bij de reducenten. Wat doen reducenten ook alweer?
A
organische stoffen omzetten in anorganische stoffen
B
anorganische stoffen omzetten in organische stoffen
C
planten omzetten in mineralen
D
stinkende stoffen produceren in slootjes
Slide 27 - Quiz
In de afbeelding is de kringloop van koolstof schematisch weergegeven.
Bij welk nummer horen planten te staan in het schema?
A
Bij nummer 1
B
Bij nummer 2
C
Bij nummer 3
Slide 28 - Quiz
In de koolstof-kringloop komt koolstof in verschillende vormen voor. In welke vorm wordt het door planten opgenomen?
A
O2
B
CO2
C
Glucose
D
H2O
Slide 29 - Quiz
Een bepaald gebied met alle erin levende organismen, waarbinnen de biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen.
Een groep organismen van dezelfde soort die in een gebied met elkaar samenleven.
Eén levend wezen.
Het deel van de aarde (en de lucht eromheen) waar leven mogelijk is.
biosfeer
ecosysteem
individu of organisme
populatie
Slide 30 - Drag question
Koppel de juiste woorden aan de onderstaande zinnen:
Een reeks soorten waarbij elke soort een voedselbron is voor de volgende soort.
Eerste schakel in een voedselketen.
Geheel van voedselrelaties in een ecosysteem.
Ophoping van stoffen in elke volgende schakel van een voedselketen.
Accumulatie
Voedselketen
Voedselweb
Een plantensoort
Slide 31 - Drag question
De accumulatie van onafbreekbare gifstoffen in de voedselketen heeft vaak tot gevolg dat...
A
de dieren onderaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
B
de dieren bovenaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
C
overal in de voedselketen de dieren ongeveer evenveel gif in hun lichaam hebben.
Slide 32 - Quiz
Kringloop van fotosynthese en verbranding.
Sleep de begrippen naar de goede plaats.
CO2 en H2O
Glucose en O2
Verbranding
fotosynthese
Slide 33 - Drag question
Koolstofkringloop
fotosynthese
verbranding
koolstofdioxide
glucose
dierlijke energierijke stoffen
plantaardige energierijke stoffen
koolstof in energierijke stoffen
Slide 34 - Drag question
In afbeelding 11 zie je een schema met enkele processen van de koolstofkringloop.
Welke pijl stelt de fotosynthese voor?
A
P
B
Q
C
S
D
T
Slide 35 - Quiz
In afbeelding 11 zie je een schema met enkele processen van de koolstofkringloop.
Welke pijl stelt de verbranding voor?
A
Q
B
S
C
T
D
P
Slide 36 - Quiz
Wat zijn de gevolgen van het gebruik van fossiele brandstoffen?
A
Schone lucht en gezonde ecosystemen
B
Opwarming van de aarde en klimaatverandering
C
Versterking van de ozonlaag
D
Economische groei en welvaart
Slide 37 - Quiz
Wat is het broeikaseffect?
A
Een proces waarbij de atmosfeer afkoelt
B
Het vasthouden van warmte door de atmosfeer
C
Een natuurlijk proces dat warmte vasthoudt
D
Een proces dat alleen in de winter plaatsvindt
Slide 38 - Quiz
Wat veroorzaakt het broeikaseffect?
A
Zuurstof in de atmosfeer
B
Afname van de luchtvochtigheid
C
Toename van broeikasgassen in de atmosfeer
D
Milieuvervuiling
Slide 39 - Quiz
Welke gassen zijn broeikasgassen?
A
Koolstofdioxide
B
Zuurstof
C
Stikstof
D
Waterdamp
Slide 40 - Quiz
Welke gevolgen heeft het broeikaseffect?
A
Opwarming van de aarde
B
Stijging van de zeespiegel
C
Verlaging van de zeespiegel
D
Afkoeling van de aarde
Slide 41 - Quiz
Bij welk proces komt koolstofdioxide (een broeikasgas) vrij?
A
Fotosynthese
B
Verbranding
Slide 42 - Quiz
Door koolstofdioxide in de lucht is er het broeikaseffect. Wat is het broeikaseffect?
A
Het afgeven van warmtestraling vanaf de zon naar de aarde.
B
Het tegenhouden van warmtestraling vanaf de ruimte naar de aarde.
C
Het tegenhouden van warmtestraling vanaf de aarde naar de ruimte.
Slide 43 - Quiz
Wat is het doel van het verkleinen van je ecologische voetafdruk?
A
Het verminderen van de impact van je levensstijl op het milieu
B
Het verbeteren van je sociale status
C
Het behouden van een gezonde planeet voor toekomstige generaties
D
Het vergroten van je financiële winst
Slide 44 - Quiz
Wat is de rol van recycling bij duurzaamheid?
A
Het vermindert de hoeveelheid afval en verlengt de levensduur van grondstoffen
B
Het is te duur om te implementeren
C
Het verhoogt de CO2-uitstoot
D
Het verbruikt meer energie dan het oplevert
Slide 45 - Quiz
Hoe kunnen we als individuen bijdragen aan duurzaamheid?
A
Door energie te besparen, afval te verminderen en duurzame producten te kopen
B
Door minder duurzame producten te kopen
C
Door meer fossiele brandstoffen te gebruiken
D
Door meer afval te produceren
Slide 46 - Quiz
Fossiele Brandstoffen
Duurzame energie
Kern energie
Goed voor het milieu
CO2
wind energie
Uitlaatgassen
waterkrachtcentrale
Verbranden
Raakt op
Raakt niet op
Slide 47 - Drag question
1. In de biologische landbouw komen veel monoculturen voor 2. In de biologische landbouw worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt
A
1 = juist
2= onjuist
B
1= onjuist
2= juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 48 - Quiz
Waarin verschilt de biologische landbouw van de gangbare landbouw?
A
De biologische landbouw is ouderwets.
B
De biologische landbouw is gericht op natuur- en landschapsbehoud.
C
In de biologische landbouw worden geen chemische middelen gebruikt.
D
In de biologische landbouw worden antibiotica en bestrijdingsmiddelen gebruikt