Woordvolgorde t/h

6.2 Woordvolgorde (bijwoorden)
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

6.2 Woordvolgorde (bijwoorden)

Slide 1 - Slide

Lesson aims 
I can correctly use adverbs in a sentence. 
I can write English sentences using the correct word order.


Slide 2 - Slide

Adverb = bijwoord
Wat is een bijwoord?

Slide 3 - Slide

Adverbs
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.
He drives fast.

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord.
The extremely beautiful house.

Slide 4 - Slide

Welke bijwoorden zijn er?
  1. Bijwoorden die iets zeggen over hoe vaak iets gebeurt
    (adverbs of frequency)
  2. Bijwoorden die iets zeggen over de mate waarin iets
    (adverbs of degree)
  3. Bijwoorden die iets zeggen over hoe iets gebeurt
    (adverbs of manner)
  4. Bijwoorden die iets zeggen over waar of waarheen
    (adverbs of place)
  5. Bijwoorden die iets zeggen over wanneer
    (adverbs of time)

Slide 5 - Slide

Back to the basics!

Slide 6 - Slide

Wie
doet
wat
waar
wanneer

Jack and Pete
are going
to the cinema
tonight
on a date

Slide 7 - Drag question

De basisregel voor woordvolgorde is:

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.
Keith       watches            television     in his room     every night.

Slide 8 - Slide

Adverb of degree (hoe erg?)
- extremely, really, very, terribly
- staan voor het woord waat het over gaat.

She is really busy right now.
He was very annoyed last night.

Slide 9 - Slide

Adverb of frequency (hoe vaak?)
- never, sometimes, always, usually
- staan vóór het hoofdwerkwoord. Let op! Bij 'to be' staan ze erachter. 

I always eat a sandwich in the morning.
She is never on time.

Slide 10 - Slide

Which sentence is correct?
A
Klara is always extremely funny.
B
Klara is extremely always funny.
C
Klara is always funny extremely .
D
Klara extremely is always funny.

Slide 11 - Quiz

Adverb of manner (hoe?)
- friendly, slowly, carefully
- staan ná het hoofdwerkwoord of voorwerp.

They walked quickly.
He plays the piano beautifully


Slide 12 - Slide

Put in the correct order.
her / in town / yesterday / I / met

Slide 13 - Open question

Put in the correct order.
really/ that/ of/ ! / is/ you/ kind

Slide 14 - Open question

Homework
Maak de opdrachten van 6.2

Slide 15 - Slide