Persoonsvorm, onderwerp, gezegde

Welkom 3B!
- Telefoon uit en in de bak
- Zitten vanaf de eerste rij

- Pen op tafel

- Pet en muts af
- Oortjes uit
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom 3B!
- Telefoon uit en in de bak
- Zitten vanaf de eerste rij

- Pen op tafel

- Pet en muts af
- Oortjes uit

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm en onderwerp

3B

Formatieve toets!

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Formatieve toets over persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde. 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Na vandaag weet ik (weer):

  • wat de persoonsvorm is en hoe ik die vind (drie manieren);
  • wat het onderwerp is en hoe ik die vind (twee stappen);
  • wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe ik die vind.

Slide 4 - Slide

1. Wat is een werkwoord?

Slide 5 - Slide

2. Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?


JA / NEE

Slide 6 - Slide

3. Hoe vind ik de persoonsvorm?
Benoem drie manieren.

1.

2.

3.

Slide 7 - Slide

4. Wat is de persoonsvorm in de zin:
'Iedereen weet wat de persoonsvorm is.'
A
Iedereen
B
weet
C
persoonsvorm
D
is

Slide 8 - Quiz

5. Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'Het heeft niet zo kunnen zijn.'
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 9 - Quiz

6. 'De persoonsvorm heeft drie kenmerken.'

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 10 - Quiz

7. Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?'
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 11 - Quiz

8. Hoe vind ik het onderwerp
in twee stappen?

1.

2.


Slide 12 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
Mijn buurmeisje loopt naar school.

Stap 1: Vind de persoonsvorm. PV=loopt
Stap 2: Wie of wat + pv? =wie of wat loopt? Mijn buurmeisje
ow= mijn buurmeisje

Slide 13 - Slide

9. Wat is het onderwerp?

'Mevrouw Wolters legt het onderwerp uit.'
A
Mevrouw Wolters
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 14 - Quiz

10. Wat is het onderwerp?

'Ik leer het onderwerp te vinden.'


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 15 - Quiz

11. Wat is het onderwerp?
'De tweede klas leert het onderwerp vinden.'
A
De tweede klas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 16 - Quiz

12. Wat is het onderwerp?

'Het meisje met rode haren rijdt naar school.'


Slide 17 - Slide

13. Wat is het werkwoordelijk gezegde?


Slide 18 - Slide

14. 'Wie heeft mijn scooter gerepareerd?'
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie
B
heeft
C
heeft gerepareerd
D
mijn scooter

Slide 19 - Quiz

15. 'Hij is zijn spullen vergeten.'

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij

Slide 20 - Quiz

16. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Hij had daar moeten staan.'
A
had
B
moeten
C
staan
D
had moeten staan

Slide 21 - Quiz

17. 'Ik ben naar school gelopen.'

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 22 - Quiz

18, 19, 20:
Wat is in de volgende zinnen: (schrijf ze dus allebei op!) 

de persoonsvorm = PV
en 
werkwoordelijk gezegde = WG

Slide 23 - Slide

18) Onze buurman is een echte sportman

PV = 
WG = 

Slide 24 - Slide

19) Morgen gaat Anouk naar die bekende kapper in Utrecht.

PV =
WG = 

Slide 25 - Slide

20) Tijdens een wheelie brak het handvat van Kevins fiets.


PV =
WG = 

Slide 26 - Slide

1. Wat is een werkwoord?
Een werkwoord is iets dat je kan doen. 

Slide 27 - Slide

2. Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?


JA, de PV is ALTIJD een werkwoord!!!

Slide 28 - Slide

3. Hoe vind ik de persoonsvorm?
Benoem drie manieren.
1. Maak een vraagzin. Het eerste WERKWOORD is de persoonsvorm.
2. Verander de tijd. VT wordt TT, TT wordt VT. Het WERKWOORD dat verandert, is de PV.
3. Verander het getal. EV wordt MV, MV wordt EV. Het WERKWOORD dat verandert, is de PV.

Slide 29 - Slide

4. Wat is de persoonsvorm in de zin:
'Iedereen weet wat de persoonsvorm is.'
A
Iedereen
B
weet
C
persoonsvorm
D
is

Slide 30 - Quiz

5. Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'Het heeft niet zo kunnen zijn.'
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 31 - Quiz

6. 'De persoonsvorm heeft drie kenmerken.'

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 32 - Quiz

7. Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?'
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 33 - Quiz

8. Hoe vind ik het onderwerp
in twee stappen?

1. Zoek de persoonsvorm (PV)

2. WIE of WAT + PV = onderwerp (OW)


Slide 34 - Slide

9. Wat is het onderwerp?

'Mevrouw Wolters legt het onderwerp uit.'
A
Mevrouw Wolters
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 35 - Quiz

10. Wat is het onderwerp?

'Ik leer het onderwerp te vinden.'


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 36 - Quiz

11. Wat is het onderwerp?
'De tweede klas leert het onderwerp vinden.'
A
De tweede klas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 37 - Quiz

12. Wat is het onderwerp?

'Het meisje met rode haren rijdt naar school.'


Slide 38 - Slide

13. Wat is het werkwoordelijk gezegde?


Het WG, werkwoordelijk gezegde, zijn ALLE werkwoorden in de zin. 

DUS OOK DE PV!!! Soms is de PV het enige werkwoord, dat is dat dus OOK het WG!


Slide 39 - Slide

14. 'Wie heeft mijn scooter gerepareerd?'
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie
B
heeft
C
heeft gerepareerd
D
mijn scooter

Slide 40 - Quiz

15. 'Hij is zijn spullen vergeten.'

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij

Slide 41 - Quiz

16. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Hij had daar moeten staan.'
A
had
B
moeten
C
staan
D
had moeten staan

Slide 42 - Quiz

17. 'Ik ben naar school gelopen.'

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 43 - Quiz

18) Onze buurman is een echte sportman.

PV = is 
WG = is

Slide 44 - Slide

19) Morgen gaat Anouk naar die bekende kapper in Utrecht.

PV = gaat
WG = gaat

Slide 45 - Slide

20) Tijdens een wheelie brak het handvat van Kevins fiets.


PV = brak
WG = brak

Slide 46 - Slide

En? Wat is je cijfer?!
Tel alle punten bij elkaar op.
Maximaal 20 punten.


Tel alle punten bij elkaar op.
Maximaal 20 punten.

Slide 47 - Slide

Leerdoelen checken
Weet ik na vandaag (weer)...

  •  wat de persoonsvorm is en hoe ik die vind (drie manieren)?
  •  wat het onderwerp is en hoe ik die vind (twee stappen)?
  •  wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe ik die vind

Slide 48 - Slide