Week 22 - les 2

1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Le programme:

* Répéter le futur proche
* Répéter les verbes en ER, avoir et être
* Au travail!
* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je zelf de futur proche maken.
* kan je werkwoorden op ER vervoegen.
* ken je de vervoegingen van être en avoir.
* kan je zelf bepalen met welke opdracht je aan de slag gaat.

Slide 2 - Slide

Le programme:

* Répéter le futur proche
* Répéter les verbes en ER, avoir et être
* Au travail!
* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je zelf de futur proche maken.
* kan je werkwoorden op ER vervoegen.
* ken je de vervoegingen van être en avoir.
* kan je zelf bepalen met welke opdracht je aan de slag gaat.

Slide 3 - Slide

Expliquer le futur proche
Pak aantekeningenschrift en schrijf als titel op:
Le futur proche

Vetgedrukte tekst = verplicht over te nemen.
Niet vetgedrukte tekst = niet verplicht over te nemen.

Slide 4 - Slide

Vervolg
Futur proche = nabije toekomst (het gaat nog gebeuren)

Ik ga mijn vriend bezoeken.
Wij gaan de toets Frans maken.

Twee werkwoorden in de zin: vorm van gaan + heel werkwoord
Hoe ziet het eruit in het Frans?

Slide 5 - Slide

Vervolg
Stappenplan:
1. onderwerp + vorm van aller
2. hele werkwoord

Voorbeeld:
Je vais visiter mon copain. (Ik ga bezoeken mijn vriend.)
Zinsvolgorde: onderwerp, vorm van aller, heel werkwoord, rest van de zin

Slide 6 - Slide

Vervolg
Ontkenning bij futur proche:
Il va jouer à la console.
Il ne va pas jouer à la console.

De ontkenning komt om het eerste werkwoord te staan bij de futur proche.
Einde aantekening!

Slide 7 - Slide

Corriger les devoirs: ex. 29d (p. 75)
  1. vas
  2. vais
  3. va
  4. vont
  5. vont
  6. va
  7. allez 

Slide 8 - Slide

Ex. 29e
  1. je vais
  2. nous allons
  3. elle va
  4. ils vont

Slide 9 - Slide

Répéter le futur proche
Qu'est-ce que c'est, le futur proche?

Comment on fait le futur proche?

Slide 10 - Slide

Le futur proche
Stappenplan:
1. onderwerp + vorm van aller
2. hele werkwoord

Je vais visiter
Il va manger
Nous allons jouer à la console

Slide 11 - Slide

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
On __ _____ (kijken)

Slide 12 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
Ils __ _____ (slapen)

Slide 13 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
Jean __ _____ (werken)

Slide 14 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
Pien __ _____ (winkelen)

Slide 15 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
Tu __ _____ (vinden)

Slide 16 - Open question

C'était comment?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Le programme:

* Répéter le futur proche
* Répéter les verbes en ER, avoir et être
* Au travail!
* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je zelf de futur proche maken.
* kan je werkwoorden op ER vervoegen.
* ken je de vervoegingen van être en avoir.
* kan je zelf bepalen met welke opdracht je aan de slag gaat.

Slide 18 - Slide

Répéter les verbes
* Werkwoorden op ER - hoe moet je die ook alweer vervoegen?
Voorbeeld: travailler. Maak hieronder het rijtje van travailler in je schrift.
Je
Tu 
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles

Slide 19 - Slide

Vervolg
  • Je travaille
  • Tu travailles
  • Il/elle/on travaille
  • Nous travaillons
  • Vous travaillez
  • Ils/elles travaillent
  • Passé composé: j'ai travaillé, tu as travaillé, il a travaillé etc.

Slide 20 - Slide

Vervolg
Wat is de vertaling van hebben?
En van zijn?
En van gaan?

Let op: deze 3 werkwoorden zijn NIET regelmatig. Je moet ze dus goed uit je hoofd kennen (ook voor klas 2 en 3).
-> faites ex. 10a (p. 134). Remplis le tableau sans livre! (5 min)

Slide 21 - Slide

avoir
être
aller
j'ai
je suis
je vais
tu as
tu es
tu vas
il/elle a
il/elle est
il/elle va
on a
on est
on va
nous avons
nous sommes
nous allons
vous avez
vous êtes
vous allez
ils/elles ont
ils/elles sont
ils/elles vont

Slide 22 - Slide

Le programme:

* Répéter le futur proche
* Répéter les verbes en ER, avoir et être
* Au travail!
* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je zelf de futur proche maken.
* kan je werkwoorden op ER vervoegen.
* ken je de vervoegingen van être en avoir.
* kan je zelf bepalen met welke opdracht je aan de slag gaat.

Slide 23 - Slide

Au travail!
* Faites ex. 10bc (p. 134) et ex. 30bcd et 32a (p. 76/77).
* Travail individuel ou à deux.
* Temps: 20 minutes.
* Questions? Posez-les!
* Après: la fin du cours.
* Prêt? Apprenez le vocabulaire de chapitre 6.

Slide 24 - Slide

Le programme:

* Répéter le futur proche
* Répéter les verbes en ER, avoir et être
* Au travail!
* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je zelf de futur proche maken.
* kan je werkwoorden op ER vervoegen.
* ken je de vervoegingen van être en avoir.
* kan je zelf bepalen met welke opdracht je aan de slag gaat.

Slide 25 - Slide

Discuter les contrôles
* Bekijk het SO, wat gaat goed?
* En wat gaat minder goed? 
* Hoe zou je daar de volgende keer mee aan de slag kunnen gaan?

Tel alle punten VOOR de kantlijn op en kijk of dit onder jouw cijfer staat. Is dit niet zo? Kom dan naar mij toe!

Slide 26 - Slide

La fin
Qu'est-ce qu'on a fait aujourd'hui?

Les devoirs:
Faire = ex. 30bcd, 32a (p. 76/77) et 10bc (p. 134).
Apprendre = les verbes avoir, être, aller et les verbes en ER. 

Slide 27 - Slide

Tot slot:
- kamp begin klas 2 met mentor
- denk aan 2 flexuren in de week maken! Plan ze ook vast in voor volgende week.
- dinsdag mentoruur voor iedereen -> leer voor bio, plannen, samenvatten, gs praktische opdracht (denk aan de goede boeken)
- geniet van het lekkere weer :)

Slide 28 - Slide