neven- en onderschikking

Samengestelde zinnen
Nevenschikking
Onderschikking 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsHBOStudiejaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen
Nevenschikking
Onderschikking 

Slide 1 - Slide

nevenschikking / onderschikking
Tussen hoofdzinnen: nevenschikking

Tussen hoofd- en bijzin: onderschikking

Slide 2 - Slide

In een zin de hoofd- en bijzinnen benoemen en aangeven of er sprake is van onderschikking of nevenschikking
In hoofdzinnen:
- staan het ow en pv naast elkaar; er kan niks tussen geplaatst worden
- pv staat op eerste of tweede plaats in de zin

In bijzinnen
-  kun je tussen het ow en pv wel een zinsdeel plaatsen.
- kan de pv ook achterin de zin staan

Makkelijkste manier: maak de zin vragend --> de hoofdzin komt vooraan.
Maar let op: dit werkt natuurlijk niet als er meer hoofdzinnen in een zin kunnen staan! Kijk dan of je iets tussen ow en pv kunt plaatsen. 


Slide 3 - Slide

Benoem: hz, bz
Hij wil graag naar huis en Lisa wil graag blijven. 
* Hij wel wil graag naar huis en Lisa wel wil graag blijven.

Frank heeft een Nintendo gekregen, omdat hij zo'n goed rapport had. 
* Frank vandaag heeft een Nintendo gekregen, omdat hij deze keer zo'n goed rapport had.


Slide 4 - Slide

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
bijzin + hoofdzin
C
hoofdzin + bijzin
D
bijzin + bijzin

Slide 5 - Quiz

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
Nevenschikking of onderschikking?
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 6 - Quiz

Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin + hoofdzin
B
hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + bijzin
D
hoofdzin + bijzin

Slide 7 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin + hoofdzin
B
bijzin + bijzin
C
hoofdzin + bijzin
D
hoofdzin + hoofdzin

Slide 8 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
nevenschikking of onderschikking
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 9 - Quiz

Er zijn zinnen die meer hoofd- en bijzinnen bevatten.


'Wanneer ik op de snelweg invoeg, trap ik het gaspedaal vol in en ik schakel pas naar de vierde versnelling als de kilometerteller honderd aanwijst.'


Slide 10 - Slide

Tot de onderhandelaars een akkoord gesloten hadden, wilden ze de pers niet vertellen wat ze aan het bespreken waren.
A
1 bijzin
B
geen bijzin
C
2 bijzinnen
D
3 bijzinnen

Slide 11 - Quiz

Tot de onderhandelaars een akkoord gesloten hadden, wilden ze de pers niet vertellen wat ze aan het bespreken waren.


Tot de onderhandelaars een akkoord gesloten hadden =
A
bijzin
B
hoofdzin

Slide 12 - Quiz

Tot de onderhandelaars een akkoord gesloten hadden, wilden ze de pers niet vertellen wat ze aan het bespreken waren.

wilden ze de pers niet vertellen =
A
bijzin
B
hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Tot de onderhandelaars een akkoord gesloten hadden, wilden ze de pers niet vertellen wat ze aan het bespreken waren.

wat ze aan het bespreken waren =
A
bijzin
B
hoofdzin

Slide 14 - Quiz

- voegwoorden herkennen en aangeven of ze nevenschikkend of onderschikkend zijn
voegwoorden:

Dit zijn woorden die twee woorden, zinnen, of woordgroepen met elkaar kunnen verbinden.
Nevenschikkende voegwoorden: dus, en, maar, of, want
Onderschikkende voegwoorden: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, terwijl , toen voordat, zodat, zodra.

Slide 15 - Slide

Wat zijn de voegwoorden in deze zin? Schrijf de voegwoorden op + ns. vgw of os. vgw
Ik loop naar buiten en mijn overbuurjongen rent naar me toe, want we gaan samen buitenspelen.

Slide 16 - Open question

- werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen (kww, hww, zww)
Stappenplan:
1. Verdeel de zin in zinsgedeelten
2. Onderstreep alle werkwoorden
3. Kijk per zinsgedeelte naar het laatste ww in de zin:
Is het een kww (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)? > dat is het kww en de rest is hww
Is het geen kww? > dat is het zww en de rest is hww

Slide 17 - Slide

zww/kww/hww
Hoewel Sharon een paar dagen ziek was geweest, besloot ze toch naar school te gaan. 

Stap 1: verdeel de zin in zinsgedeelten

Slide 18 - Slide

zww/kww/hww
Hoewel Sharon een paar dagen ziek was geweest, 

besloot ze toch naar school te gaan. 

Stap 2: onderstreep alle werkwoorden

Slide 19 - Slide

zww/kww/hww
Hoewel Sharon een paar dagen ziek was geweest
besloot ze toch naar school te gaan

Stap 3: Kijk per zinsgedeelte naar het laatste ww in de zin:
Is het een kww (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)? > dat is het kww en de rest is hww
Is het geen kww? > dat is het zww en de rest is hww

Slide 20 - Slide

zww/hww of kww?
Hoewel Sharon een paar dagen ziek was geweest,
besloot ze toch naar school te gaan.

Slide 21 - Open question

Schrijf de ww op en benoem ze: hww/zww/kww
Bart heeft op school altijd goed zijn best gedaan, daardoor is hij nu dokter.

Slide 22 - Open question