Herhalen grammatica 2

Herhalen grammatica 2

Zinsdelen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalen grammatica 2

Zinsdelen

Slide 1 - Slide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
  • De persoonsvorm geeft aan of de zin in het enkelvoud of in het meervoud staat, dit noem je het getal van de zin. 
  • Ook geeft de persoonsvorm aan in welke tijd de zin staat, tegenwoordige of verleden tijd. 

Slide 2 - Slide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm deelt (met de andere werkwoorden in de zin) ook rollen uit.
  • aan degene die handelt, doet, ervaart of beleeft (onderwerp)
  • aan iets of iemand die het ondergaat of beleeft (lijdend voorwerp)
  • aan degene die iets krijgt of niet krijgt (meewerkend voorwerp)

Slide 3 - Slide

Er zijn drie manieren om de pv te vinden
1. Maak van de zin een vraagzin.
Het eerste werkwoord in de vraagzin, is de pv.
2. Tijdproef. Verander de tijd van de zin. Maak van tegenwoordige tijd, verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
3. Getalproef. Verander het getal van de zin. Maak van enkelvoud, meervoud of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Door de najaarsstorm waaiden de pannen van het dak.

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Hij sloeg de spijker op de kop.

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Na de voorstelling bleven we nog even hangen.

Slide 7 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
De docent heeft het proefwerk niet nagekeken.

Slide 8 - Open question

Het onderwerp (ow)
  • Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets doet, of over wie of wat het gaat in de zin. 
  • Het onderwerp is de 'hoofdpersoon' van de zin, maar het is niet altijd een persoon. 
  • Het onderwerp is een mens, dier, ding, plant of eigennaam. 
  • Het onderwerp kan ook verwijzen naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.

Slide 9 - Slide

Voorbeelden
Voorbeelden:
1. De bloemen staan er mooi bij.
2. Zijn gedrag is onberispelijk.
3. Gisteren liepen er zeven schapen op de A4.
4. Wolfie blafte vrolijk naar de inbrekers.
5. Mijn kapsel is echt verpest.

Slide 10 - Slide

  • Het onderwerp heeft altijd hetzelfde getal als de persoonsvorm. 
  • Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden

  • 1. Verander de persoonsvorm van getal.                                                 Het zinsdeel dat mee moet veranderen, is het onderwerp.

  • 2. Stel de vraag:
  • Wie of wat + werkwoordelijk gezegde?                                                   Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 11 - Slide

Wat is het onderwerp?
Je kunt het juiste antwoord op die pagina vinden.

Slide 12 - Open question

Wat is het onderwerp?
De opkomst bij de verkiezingen viel niet mee.

Slide 13 - Open question

Zinsdelen
  • Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. 
  • Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen. 
  • Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. 

Slide 14 - Slide

Zo vind je de zinsdelen
  • Doe de zinsdeelproef:
  • Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin.
  • Probeer welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten.

  • Bijvoorbeeld:
  • Dit weekend / gaan / we / naar de Efteling.
  • We / gaan / naar de Efteling / dit weekend.
  • Naar de Efteling / gaan / we / dit weekend.
  • Gaan / we / dit weekend / naar de Efteling?


Slide 15 - Slide

Hierna ga je zelf zinsdeelstrepen zetten. Doe dit op de volgende manier:

  • Ik / geef / de bal / aan hem.

  • Dus een spatie na ieder woord en na iedere /

Slide 16 - Slide

Zet zinsdeelstrepen.
De leraar gaf me lachend een onvoldoende.

Slide 17 - Open question

Zet zinsdeelstrepen.
De dierenarts moest gisteren heel vroeg op pad.

Slide 18 - Open question

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Het lijdend voorwerp (lv) ondergaat of overkomt de handeling in de zin.
  • Bijvoorbeeld: De aardige vrouw geeft een bos bloemen aan de oude dame.
  •   Handeling = geeft
  •   Lv = een bos bloemen

Slide 19 - Slide

  • Zo vind je het lijdend voorwerp:
  • Stel de vraag:
  • Wie of wat + persoonsvorm + onderwerp + rest werkwoordelijk gezegde?
  • Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp.
  • Let op!
  • - Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (woordjes als: in, op, tussen, naast, onder, bij enzovoorts.
  • - Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.


Slide 20 - Slide

Voorbeelden
  • Hij geeft het boek aan mij. 
  • Wat geeft hij? 
  • Het boek.
  • Wij schonken de oude collectie aan Karel.
  • Wat schonken wij?
  • De oude collectie.

Slide 21 - Slide

Voorbeelden
  • Hij schopt die jongen tegen zijn been.
  • Wie schopt hij?
  • Die jongen.
  • Van dat gezeur wordt zij boos.
  • Wie/wat wordt zij boos?
  • Geen lijdend voorwerp.

Slide 22 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
De politie heeft op de A2 186.000 boetes uitgedeeld.

Slide 23 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Ik maak de oefening vanmiddag bij de huiswerkklas.

Slide 24 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Bij de opening van het nieuwe winkelcentrum kreeg iedereen een leuke verrassing.

Slide 25 - Open question

Zet zinsdeelstrepen:
Hij probeert de administratie van school te hacken.

Slide 26 - Open question

Wat is het wg?
Hij probeert de administratie van school te hacken.

Slide 27 - Open question

Wat is het lv?
Hij probeert de administratie van school te hacken.

Slide 28 - Open question

Waarom heeft deze zin geen lv?
Ik ben morgen op school.

Slide 29 - Open question

Waarom is belt op in de volgende zin het wg?
Hij belt na school zijn ouders op.

Slide 30 - Open question

Maak een zin met de aangegeven structuur:

ow – pv/wg – lv – wg.

Slide 31 - Open question