H7 en H8

Welkom
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Herhalen
  • Uitleg straling
  • Voorbereiden voor de toets
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Herhalen
In de volgende dia's wordt de stof die je tot nu toe gehad hebt even herhaald. Lees het goed door en vraag als je iets niet snapt om hulp.

Slide 3 - Slide


Materiaal:

Stof die je gebruikt om een 
voorwerp of product te maken.
7.1 Materialen toepassen

Slide 4 - Slide

7.1 Materialen toepassen
  • Kleur
  • Gewicht
  • Hardheid
  • Brandbaarheid
  • Fase (vloeibaar, vast of gas)
  • Elektrische weerstand
Materiaaleigenschappen

Slide 5 - Slide

7.1 Materialen toepassen
Verspanen:
enkele voorbeelden van verspanen zijn:

> zagen
> beitelen
> vijlen
> frezen

Slide 6 - Slide

7.2 Van grondstof naar eindproduct
Grondstof:
Hout
       Halffabricaat:
          planken
Eindproduct:
kast

Slide 7 - Slide

7.3 Afval scheiden
  • Papier
  • Glas
  • Metalen
  • Groen Fruit Tuin afval (GFT)
  • Elektrische apparaten
  • plastic (PMD)
  • textiel
  • klein chemisch afval (KCA)
  • rest afval

Slide 8 - Slide

7.3 Afvalverwerking
  1. hergebruiken
  2. recyclen
  3. composteren
  4. verbranden
  5. storten

Slide 9 - Slide

7.4 Dichtheid
Bij dichtheid kijk je hoe zwaar een materiaal is. Daarvoor moet je wel eerlijk vergelijken en de materialen even groot maken. Daarom kijken we hoe groot 1 cm3 is.

Grootheid is dichtheid
Eenheid is g/cm3

Slide 10 - Slide

7.4 Dichtheid
De dichtheid van een stof moet jij kunnen berekenen. Daarvoor gebruiken we de formule op de volgende dia.

Slide 11 - Slide

7.4 Dichtheid
ρ
m
V
= dichtheid

= massa

= volume
(g)
(cm3)
(cm3g)

Slide 12 - Slide

7.4 Drijven, zinken, zweven
  • Stoffen met een kleinere dichtheid drijven
  • Stoffen met een grotere dichtheid zinken
  • Stoffen met gelijke dichtheid zweven



Slide 13 - Slide

De dichtheid van de badeend is ...... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 14 - Quiz

Hoe bepaal je de dichtheid
van een stof?
dichtheid =
A
massa x volume
B
volume x massa
C
massa : volume
D
volume : massa

Slide 15 - Quiz

Bereken de dichtheid van een materiaal met een massa van 20 g en een volume van 10 cm3.

Slide 16 - Open question

Wat weet jij over radioactieve straling?

Slide 17 - Mind map

Voordat we gaan kijken naar radioactieve straling moeten we iets weten over hoe stoffen zijn opgebouwd.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

8.1 Opbouw van stoffen
Stoffen bestaan uit moleculen, moleculen bestaan uit atomen. 
Water => water moleculen => waterstof en zuurstof atomen

Slide 20 - Slide

8.1 Opbouw van stoffen
Maar die atomen zijn ook weer uit kleinere deeltjes opgebouwd

Slide 21 - Slide

8.1 Atoombouw
Een atoom bestaat uit:
- elektronen
- protonen (kern)
- neutronen (kern)

Slide 22 - Slide

Periodiek systeem

Slide 23 - Slide

8.1 Atoombouw
De deeltjes in een atoom zijn elektrisch geladen:

De kern bestaat uit:
- Protonen: positieve lading
- Neutronen: neutrale lading

Daar omheen vliegen:
- Elektronen: negatieve lading

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Protonen zijn bouwsteentjes van een atoom. Waar zitten ze? En wat is de lading van een proton?
A
In de kern, negatieve lading
B
in de kern, positieve lading
C
in de wolk, negatieve lading
D
in de kern, geen lading

Slide 26 - Quiz

Alcohol
De stof alcohol
Een alcohol molecuul
Zuurstof atoom
Koolstof atoom
Waterstof atoom

Slide 27 - Slide

Isotopen
Isotopen zijn atomen van dezelfde stof, maar met een andere massa. 

Ze bevatten meer of minder neutronen.

Slide 28 - Slide

Isotopen

Slide 29 - Slide

Wat is een molecuul?
A
Een kleine cel
B
Het zelfde als een atoom
C
Een groep moleculen die samen een organisme vormen
D
De kleinste deeltjes van een stof die de eigenschappen van die stof heeft

Slide 30 - Quiz

Hoe worden moleculen gevormd?
A
Door stoffen te mengen
B
Door het combineren van atomen
C
Door moleculen te splitsen
D
Door het splitsen van atomen

Slide 31 - Quiz

Wat is de lading van een proton?
A
onbekend
B
negatief
C
neutraal
D
positief

Slide 32 - Quiz

Welke deeltjes zitten er in de kern van een atoom?
A
protonen, neutronen, elektronen
B
protonen, neutronen
C
neutronen, elektronen
D
protonen, elektronen

Slide 33 - Quiz

Zijn er in een atoom altijd evenveel elektronen als protonen?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quiz

Radioactiviteit van atomen

Slide 35 - Slide

Het laatste stukje!
De volgende dia's gaan over het laatste stukje van dit hoofdstuk. In de dia's wordt uitgelegd wat een radioactieve stof is, wat de activiteit van een radioactieve stof is, wat de halveringstijd van een radioactieve stof is en welke soorten radioactieve straling er zijn.

Ook nu, vraag om hulp als je iets niet snapt.

Slide 36 - Slide

8.2 Stabiele kernen en instabiele kernen
Sommige kernen van atomen zijn instabiel, ze vallen makkelijk uit elkaar.
Over het algemeen geldt. Hoe groter het atoom, hoe instabieler de kern.

Het uit elkaar vallen van een kern heet radioactief verval.
Bij het uit elkaar vallen van de kern komt ioniserende straling vrij.
Ioniserende straling kan moleculen kapot maken.

Slide 37 - Slide

8.2 Activiteit
De activiteit van een radioactieve stof meet je met een geigerteller.

De activiteit (hoeveel atomen per seconde vervallen) meet je in becquerel (Bq).

Slide 38 - Slide

Wat is radioactiviteit?
A
Het proces waarbij een atoomkern vervalt en straling uitzendt
B
De eigenschap van een atoomkern om straling op te nemen
C
Het proces waarbij een atoomkern samensmelt met een andere atoomkern
D
De eigenschap van een atoomkern om stabiel te zijn

Slide 39 - Quiz

Radioactiviteit met je met een
A
becquerel meter
B
radio activiteit meter
C
geigerteller

Slide 40 - Quiz

De radioactiviteit van een stof (Becquerel) geeft aan
A
hoeveel straling je ontvangt
B
hoeveel atoomkernen er vervallen per seconde

Slide 41 - Quiz

Waarom is ioniserende straling schadelijk?

Slide 42 - Open question

8.2 Halveringstijd of halfwaardetijd
De halveringstijd geeft aan hoe lang het duurt voor de helft van de stof is vervallen.

De halveringstijd verschilt per stof:

Slide 43 - Slide

8.2 Halveringstijd of halfwaardetijd
Stel je hebt 100 g van de stof ijzer-59.
De halveringstijd van deze stof is 45 dagen.

Na 45 dagen is 50 g van de stof vervallen en heb je nog 50 g radioactieve stof over. 

Wachten we nog 45 dagen, dus in totaal 90 dagen, dan is weer de helft van die 50 g vervallen. Dus is er nog 25 g over.

Na 90 + 45 dagen zit je dan op 12,5 g.
En ga zo maar door

Na iedere halveringstijd is de hoeveelheid stof dus gehalveerd.

Slide 44 - Slide

8.2 Halveringstijd of halfwaardetijd
Een veel gemaakte fout is dat mensen denken dat de stof na twee halveringstijden helemaal weg is, maar dat is dus niet zo!

Slide 45 - Slide


De halveringstijd van deze stof is ...
A
5 uur
B
10 uur
C
20 uur
D
60 uur

Slide 46 - Quiz

Na twee halveringstijden is alle radioactieve stof verdwenen.
A
waar
B
niet waar

Slide 47 - Quiz

IJzer-55 heeft een halfwaardetijd van 3 dagen. Hoeveel radioactiviteit is er na 6 dagen nog?
A
De helft
B
Een kwart
C
Een achtste
D
Niet meer

Slide 48 - Quiz

Wat is de halveringstijd van deze stof?
A
10 jaar
B
14 jaar
C
20 jaar
D
27 jaar

Slide 49 - Quiz

Hoeveel procent is er na 3 halveringstijden over?

Slide 50 - Open question

8.3 Verschillende soorten radioactieve straling 
Er zijn 3 verschillende soorten straling. In het plaatje hiernaast zie je de drie soorten straling. 

Bij iedere soort straling zie je hoe snel de straling wordt tegengehouden. Het doordringend vermogen van alfa straling is klein, de straling komt niet zo ver. Het doordringend vermogen van gammastraling is groot.

Slide 51 - Slide

Het doordringend vermogen geeft aan
A
hoe makkelijk een straling ergens doorheen kan
B
hoeveel straling er is
C
wat straling is
D
hoelang het duurt om straling te verminderen

Slide 52 - Quiz

Het doordringend vermogen verschilt per soort straling.

In welke regel staat de straling in de goede volgorde van een klein naar een groot doordringend vermogen?

A
bèta-gamma-alfa
B
gamma-bèta-alfa
C
alfa-bèta-gamma
D
gamma-alfa-bèta

Slide 53 - Quiz

Welke straling word gestopt door papier?
A
Bètastraling
B
Gammastraling
C
Alfastraling
D
Epsilonstraling

Slide 54 - Quiz