DHA2A Einkaufen Grammatik 3. FALL-DATIV + Wiederholung 4.FALL

Kapitel 9: Einkaufen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel 9: Einkaufen

Slide 1 - Slide

Wie geht es dir heute?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Slide 3 - Slide

Was kaufst du selber gerne ein?

Slide 4 - Mind map

Welche Deutschen Wörter hast du bei diesem Kapitel gelernt?

Slide 5 - Mind map

Vragend en Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels vierde naamval (herhaling)

Slide 6 - Slide

herhaling
- voorzetsels 4e naamval
- persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval

Slide 7 - Slide

Welke Voorzetsels (5X Havo/7X VWO) 4e naamval ken je nog?

Slide 8 - Mind map

Jullie weten nu dat een voorzetsel de naamval bepaald. Welke 5 voorzetsel horen bij de vierde naamval?

Slide 9 - Open question

Grammatik D - Voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden (4e naamval)

Na de voorzetsels durch (door), für (voor), gegen (tegen), ohne (zonder) en um (om) staan de persoonlijke voornaamwoorden altijd in de 4e naamval.
VWO: bis (tot) entlang(langs)
Ezelsbrug: FUG(E)DO+BIS

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval: Vul aan!

Slide 11 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval
  • Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?




  • Ich habe gegen ihn verloren
  • Ohne dich gehe ich nicht 

Slide 12 - Slide

U wordt in de vierde naamval
A
Sie
B
Ihnen
C
euch
D
uns

Slide 13 - Quiz

er wordt in de vierde naamval
A
mich
B
er
C
ihn
D
euch

Slide 14 - Quiz

'Het' in vierde naamval
A
es
B
ihn
C
sie
D
uns

Slide 15 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval

voor hem =
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie

Slide 16 - Quiz

Welke van de onderstaande woorden is een persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval?
A
ich
B
er
C
sie
D
wir

Slide 17 - Quiz

De volgende persoonlijke en vragende voornaamwoorden blijven in de 1e en 4e naamval hetzelfde:
A
ich, du, er/sie/es
B
wer, was, ihr
C
sie (ev), es, sie (mv), Sie, was
D
wir, ihr, wer, was

Slide 18 - Quiz

Wist je nog hoe het zat met de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval?
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 19 - Quiz

Vragend en Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels derde naamval

Slide 20 - Slide

3e naamval

Leerdoel:
- Ik vind en pas de voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden van de 3e naamval toe.



Slide 21 - Slide

Welke vragende en persoonlijke voornaamwoorden 3e naamval ken je?

Slide 22 - Mind map

Slide 23 - Slide

Ergänze:
1. Kommt ihr mit (mij) ... zum Supermarkt?

Slide 24 - Open question

Ergänze: 2. Bei (jullie) ......... ist es immer so gemütlich!

Slide 25 - Open question

3. Du kannst mit (hen) ................ Kuchen aussuchen.

Slide 26 - Open question

4. Dein Bruder möchte mit (jou) in die Eisdiele.

Slide 27 - Open question

5. Bei (wie) ............ hast du heute nacht geschlafen?

Slide 28 - Open question

Noem alle voorzetsels met de 3e naamval

Slide 29 - Mind map

Tip om ze te onthouden
Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu ...

Ik ben weer aan vakantie toe!

Slide 30 - Slide

Lernliste D/N
Vertaal: 1. Der Gegenstand
2. Sich leisten
3. Allerdings
4. Außerdem

Slide 31 - Open question

Was ging gut?

Slide 32 - Mind map

Weet je nog hoe het zit met de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval?
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 33 - Quiz

Was findest du noch schwierig?

Slide 34 - Mind map

Fragen?
Fragen?

Slide 35 - Slide

Tschüss!

Slide 36 - Slide