grooteenheden niveau 3 deel 2

grooteenheden

Lesdoel: Je kan berekeningen maken met afstand en gewicht. 
Je weet wat je bij de toets kunt verwachten
1 / 43
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

grooteenheden

Lesdoel: Je kan berekeningen maken met afstand en gewicht. 
Je weet wat je bij de toets kunt verwachten

Slide 1 - Slide

Waar sta je op dit moment met rekenen ?
A
B
C

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Slide

weetjes

  • 1 ton = 1000 kg en/of  €100.000,-
  • 1000 mg = 1 gram     1000 gram = 1 kilogram
  • gebruik : tussen uren minuten en seconden (2:12:30)
  • Tijd = AM direct na middernacht PM na de middag

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Lengtematen

Slide 6 - Slide

weetjes

digitaal geheugen 
1 kilobyte (kB) = 1000 byte >           kilo = 1000
1 megabyte (MB) = 1000 kilobyte>
1 gigabyte (GB) = 1000 megabyte    (tegenwoordig een sd-card)
1 terabyte (TB) = 1000 gigabyte>   tera = 1000 000 000
1 petabyte (PB) = 1000 terabyte
(kmgtp))
1 Pb =1000 Tb =1000 000 Gb =1000 000 000 Mb =1000 000 000 000 Kb =1000 000 000 000 000b


Slide 7 - Slide

Tip
https://youtu.be/_23oL0l5DRo

Slide 8 - Slide

- Het voorvoegsel “kilo” betekent “duizend”
- Een kilometer is dus 1000 meter
- Een kilogram is dus ook 1000 gram
-  een kilobyte is dus ook gelijk aan 1000 byte

Als je weet dat het woordje “giga” staat voor miljard, dan weet je dus ook dat een gigabyte gelijk is aan een miljard byte.

Slide 9 - Slide

Bytes
De meest voorkomende zijn:

- Petabyte (PB)
- Terabyte (TB)
- Gigabyte (GB)
- Megabyte (MB)
- Kilobyte (kB)
 Peter 
Tekent 
Graag 
Meer 
Kleine beren

Slide 10 - Slide


Tussen iedere stap zit steeds een factor 1.000

 1.000 kB in een MB 
1.000 MB in een GB
1.000 MB in een GB
 1.000 TB in een PB
PB - TB - GB - MB - kB:

0,001 PB x 1.000 = 1 TB
1 TB x 1.000 = 1.000 GB
 1.000 GB x 1.000 = 
= 1.000.000 MB
 1.000.000 MB x 1.000 =
= 1.000.000.000 kB

Slide 11 - Slide

Hoeveel GB is 2.560.000 kB?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

3 dm3 = 3 l

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Referentiematen
De onderstaande maten moet je zonder toelichting (!) kunnen toepassen:
In opgaven met het doel te toetsen of je de meest gangbare referentiematen kunt hanteren wordt meestal geen afrondinstructie gegeven. De juiste antwoorden vallen dan binnen een antwoordmarge passend bij de juiste en reële schattingen en marges uit onderstaande tabel.

Slide 16 - Slide

Je wilt van kg naar gram. Dat is namelijk de vraag.
Van KG naar gram is van boven naar beneden 3 stappen. 
Dus de komma schuift drie plaatsen naar rechts op

Slide 17 - Slide

Je wilt van kg naar gram. Dat is namelijk de vraag.
Van KG naar gram is van boven naar beneden 3 stappen. 
Dus de komma schuift drie plaatsen naar rechts op

Slide 18 - Slide

31,1 kg wordt 311 hg, wordt 3110 dag, wordt 31100 gram
31,1 kg = 31.100 gram

Slide 19 - Slide

Gebruik altijd dit schema!
Leer deze uit je hoofd !!!!

Slide 20 - Slide

Eenheden van tijd
1 millennium = 1 000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden
1 kwartaal   = 13 weken
1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartieren
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 21 - Slide

Hoe kom je aan het antwoord?

Slide 22 - Slide

Op deze toegangsticket staat dat het concert om 22:38 uur begint. het concert eindigt om 01:14 uur.
a. Hoe lang duurt het concert in minuten?
22:38 tot 23:00 = 22 minuten
23:00 tot 01:00 = 120 minuten
01:00 tot 01:14 = 14 minuten
Totaal 156 minuten

Slide 23 - Slide

Paragraaf 9.3
Andere maten en voorvoegsels
Denk logisch na, bij het maken van deze opdrachten. 
Neem je je tijd.
Een ton kan zijn in KG of in geld. Maar het is niet hetzelfde
€ 100.000,-
1000 kg

Slide 24 - Slide

referentiematen
  •  Een volwassen man is ongeveer 1,80 m lang.
  •  De hoogte van een deur is ongeveer 2 m.
  • Een verdieping van een gebouw is ongeveer 3 m hoog
  • Je wandelt ongeveer 4 à 6 km/h
  • Je fietst ongeveer 15 à 18 km/h
  • Nederland telt ongeveer 17 miljoen inwoners

Slide 25 - Slide

Formules
Voorbeeld
Een taxichauffeur berekent de prijs van een taxirit met de formule:
prijs taxirit in € = 3 + aantal kilometer × 2
(= staat gelijk aan. dus 99+1 = 100 )

Bereken de prijs van een taxirit van 9 km.
prijs taxirit in € = 3 + aantal kilometer × 2 = 3 + 9 × 2 = 3 + 18 = € 21,-
De prijs van een taxirit van 9 km is € 21,-.



Slide 26 - Slide

Bereken een rit met een afstand van 16 km

Slide 27 - Mind map

Zelf aan de gang in de LessonUp

  • Heb je kladpapier om notities te maken

  • Je mag je rekenmachine gebruiken

Slide 28 - Slide

Sjaak liep de marathon van New York in 04:19:15. In hoeveel minuten liep hij de marathon?
A
4x60 + 19 + 15:60= 259,25 minuten
B
4 + 19 + 15 = 36 x 60 = 2160 minuten
C
4x60 + 19 + 15 = 274 minuten

Slide 29 - Quiz

Je rijdt in de auto 36 km/uur. Hoeveel m/s rijdt je?
A
10 m/s
B
129,6 m/s
C
1 m/s
D
0,6 m/s

Slide 30 - Quiz

Hoe kom je bij het antwoord?

Slide 31 - Slide

afkortingen meten/tijd
m/s = meter per seconde
km/s = kilometer per seconde
m/h = meter per uur (van hour)
km/h = kilometer per uur 

Slide 32 - Slide

Je rijdt met de auto naar huis met een gemiddelde snelheid van 30 km/uur. Je bent 35 minuten onderweg. Hoeveel km heb je afgelegd?
A
35 km
B
30 km
C
17,5 km
D
12,5 km

Slide 33 - Quiz

Hoe kom je bij het antwoord?

Slide 34 - Slide

De Thalys rijdt de 500 km van Amsterdam naar Parijs in 3 uur en 20 minuten.
Bereken de gemiddelde snelheid in km/uur?
Rond af op hele km. Laat je berekening zien in je antwoord

Slide 35 - Open question

Mitchel heeft griep, en neemt op een dag de maximale toegestane hoeveelheid (6x) paracetamol in. Hoeveel gram paracetamol krijgt hij? laat je berekening zien

Slide 36 - Open question

Tijdens een goudroof werden 50 goudbaren (12,44 kg per goudbaar) gestolen. Hoeveel ton wegen deze goudbaren samen?

De waarde van goud is €40.000 per kilogram. Hoeveel ton is de waarde van de gestolen goudbaren. Laat de berekening zien.

Slide 37 - Open question

Formule: hoeveelheid ongekookte rijst in g = aantal personen x 75
Formule: gewicht gekookte rijst = 2,5 x gewicht ongekookte rijst (1 kop rijst = 100 gr ongekookte rijst)
Ricardo maakt bami voor 24 personen. Hij gebruikt de formule om de benodigde hoeveelheid rijst te berekenen.
Hoeveel kg ongekookte rijst heeft Ricardo nodig?
Hoeveel koffiekoppen rijst moet Ricardo afmeten?
Hoeveel kilogram weegt de rijst na het koken? Beschrijf je berekening

Slide 38 - Open question

Waren de opdrachten goed te maken?
A
B
C

Slide 39 - Quiz

En nu?
Maken: - opdrachten hoofdstuk grootheden en eenheden + 
                 - oefentoets 
Als je de opdrachten lastig vindt, kijk dan nog eens naar de uitleggen + animaties.

Volgende week Toets op woensdag over domein Grootheden en eenheden

Slide 40 - Slide

En nu?
Maken: - opdrachten hoofdstuk grootheden en eenheden + 
                 - oefentoets 
Als je de opdrachten lastig vindt, kijk dan nog eens naar de uitleggen + animaties.

Volgende week Toets op woensdag over domein Grootheden en eenheden

Slide 41 - Slide

HET EINDE

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide