18: Je kunt de levensomstandigheden van arbeiders beschrijven en verklaren.
19: Je kunt uitleggen wat de grote vraag was van de ‘sociale kwestie’.
20:Je begrijpt waarom de midden- en hogere klassen zich zorgen maakten over de sociale kwestie en je kunt uitleggen welke rol de overheid hierin ging spelen.
21: Je weet welke groepen zich inzetten voor de emancipatie van arbeiders en hoe zij dit deden.