P6-les1-Onderzoeksvaardigheden

Wat willen we de komende weken bereiken?
- Je maakt kennis met de 7 onderzoeksvaardigheden van MAW.

- Je gaat deze 7 onderzoeksvaardigheden toepassen in de PO die je gaat maken.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 27 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat willen we de komende weken bereiken?
- Je maakt kennis met de 7 onderzoeksvaardigheden van MAW.

- Je gaat deze 7 onderzoeksvaardigheden toepassen in de PO die je gaat maken.

Slide 1 - Slide

PO Onderzoeksvaardigheden
Groepsgrootte:                                    1 persoon
Vorm:                                                        Vraag-antwoord document (7 vragen)
Maken in:                                                 Google Documents
Inleveren/delen:                                   Google Drive
Deadline:                                                 Vrijdag 16 december 23:59
De komende 5 weken gaan we 1 les per week met de PO Onderzoeksvaardigheden aan de slag.
- Het onderzoek moet gaan over een maatschappelijk verschijnsel. 
- Het onderzoek moet bestaan uit een literatuuronderzoek (5 bronnen).
- Het onderzoek moet bestaan uit een observatie  (mag ook online filmpjes) of een interview.
- De onderzoeksvraag moet bestaan uit minimaal 2 kernconcepten die een verband met elkaar zouden kunnen hebben.

Slide 2 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 1
Je kunt een onderzoek opzetten 
en uitvoeren over een 
maatschappelijk verschijnsel.

Slide 3 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 1
Je kunt een onderzoek opzetten 
en uitvoeren over een 
maatschappelijk verschijnsel.


Bijvoorbeeld: Zorgen de coronamaatregelen ervoor dat mensen zich minder verbonden voelen met elkaar dan voorheen?

Slide 4 - Slide

PO Vraag 1
Beschrijf het maatschappelijk verschijnsel dat jij met de PO Onderzoeksvaardigheden wil onderzoeken (minimaal 100 woorden).
- Het onderzoek moet gaan over een maatschappelijk verschijnsel. 
- Het onderzoek moet bestaan uit een literatuuronderzoek (5 bronnen).
- Het onderzoek moet bestaan uit een observatie (mag ook online filmpjes) of een interview.
- De onderzoeksvraag moet bestaan uit minimaal 2 kernconcepten die een verband met elkaar zouden kunnen hebben.
Ideetjes ter inspiratie: 
Verkiezingen Amerika, WK in Qatar, sociale ongelijkheid in profvoetbal, glazen plafond, OneLove-aanvoerdersband, complottheorieën, influencers, vuurwerkverbod, energieprijzen & armoede, kindertoeslagaffaire, vapen, mocromaffia, eenzaamheid, prestatiedruk scholieren, enz.

Slide 5 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 2
Je kunt over een maatschappelijk 
verschijnsel een onderzoeksvraag 
en hypothese formuleren 
die onderzoekbaar is. 



Slide 6 - Slide

Welke hypothese vind jij beter?
1. Door toenemende individualisering, als gevolg van de coronamaatregelen, is de sociale cohesie veranderd. 

2. In Nijkerk is door corona, als gevolg van individualisering, de sociale cohesie tussen burgers afgenomen.

- Geef 2 redenen waarom jij hypothese 1 beter vindt.
- Geef 2 redenen waarom jij hypothese 2 beter vindt.

Slide 7 - Slide

In Nijkerk is door toenemende individualisering - als gevolg van de coronamaatregelen - de sociale cohesie tussen burgers afgenomen. 
Hypothese (niet neutraal):
In Nijkerk is door toenemende individualisering - als gevolg van de coronamaatregelen - de sociale cohesie tussen burgers afgenomen. 

Onderzoeksvraag (neutraal):
Is in Nijkerk door individualisering - als gevolg van de coronamaatregelen - de sociale cohesie tussen burgers veranderd? 

Deelvragen:
- Wat zijn de coronamaatregelen die van invloed zijn in Nijkerk?
- Zorgen de coronamaatregelen voor toenemende individualisering in Nijkerk?
- Hoe was de sociale cohesie in Nijkerk vóór de coronacrisis?
- Is de sociale cohesie veranderd in Nijkerk, sinds de coronacrisis?
- Is er een verband tussen de individualisering en de sociale cohesie in Nijkerk?

Slide 8 - Slide

PO Vraag 2
- Maak de hoofdvraag bij het onderzoek over het onderwerp dat jij gekozen hebt (gebruik in je hoofdvraag minimaal 3 variabelen
waarvan 2 kernconcepten).

- Maak hierbij ook minimaal 3 deelvragen.

- Stel een hypothese op bij de hoofdvraag (minimaal. 100 woorden).



Slide 9 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 3
Je kunt variabelen onderscheiden in afhankelijke en onafhankelijke variabelen en ...

... deze operationaliseren in indicatoren, bijvoorbeeld van hoofd- en kernconcepten.


Slide 10 - Slide

Variabelen
Onafhankelijke variabele (oorzaak):
Afhankelijke variabelen (gevolg):


Want de individualisering en sociale cohesie hangen af van de
coronamaatregelen en niet andersom.


Coronamaatregelen
Sociale cohesie
Individualisering

Slide 11 - Slide

Variabelen operationaliseren
Variabele 1: Coronamaatregelen
Welke maatregelen gelden er in Nijkerk?
Voor wie gelden ze?
Waar gelden ze? 
Vanaf en tot wanneer gelden ze?
Op welke tijdstippen van de dag gelden ze wel of niet?
Wat is het gevolg als je de maatregelen overtreedt? 


Slide 12 - Slide

Variabelen operationaliseren
Variabele 2: Sociale cohesie
- Wat is het aantal bindingen van de gemiddelde Nijkerker?
- Wat is de gemiddelde kwaliteit van die bindingen?
- Hoe groot is het groepsgevoel?
- In hoeverre voelt de Nijkerker zich lid van een gemeenschap?
- Hoe verantwoordelijk voelt de Nijkerker zich voor de welzijn van anderen?
- In welke mate kunnen Nijkerkers een beroep doen op elkaar, wanneer het nodig is (bv. boodschappen halen voor iemand in quarantaine?).


Slide 13 - Slide

PO vraag 3
- Noem de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen in jouw hoofdvraag.

- Operationaliseer deze variabelen in indicatoren:  Uit welke onderdelen bestaan deze variabelen en aan de hand van welke indicatoren kun je ze meten? Probeer het zo compleet en uitgebreid mogelijk te operationaliseren (minimaal 200 woorden).


Slide 14 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 4
Je kunt informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken.

- Gebruik schema´s, tabellen, grafieken enz. om de verwerking van informatie uit literatuur/observatie/interview overzichtelijk te maken.

- Combineer de informatie uit literatuur en uit observatie of interview om een beredeneerde conclusie te trekken.



Slide 15 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 5
Je kunt de betrouwbaarheid en representativiteit van informatiebronnen vaststellen door na te gaan waar deze vandaan komen.




Slide 16 - Slide

Betrouwbaarheid informatiebronnen
Een bron is betrouwbaar als de bron gegevens oplevert 
die als feitelijk juist kunnen worden beschouwd.

Zijn de volgende bronnen betrouwbaar?
- Je interviewt een Ajax-supporter om erachter te komen hoe 
het zit met de populariteit van Feijenoord in Nederland.
- Je interviewt bewoners van een verzorgingstehuis in 
Nijkerkerveen om erachter te komen hoe het zit met 
de sociale cohesie tijdens corona in Nijkerkerveen.


Slide 17 - Slide

Hoe betrouwbaar is een bron en 
hoe ga je daar mee om als onderzoeker?
- Waar komt de bron vandaan, wie of wat zit erachter? 
- Met welk doel is de bron geschreven of geproduceerd? 
- Op welke wijze is de informatie verzameld, hoe is geselecteerd? Vanuit welk referentiekader? Hoe wordt de informatie gepresenteerd?
- Is er sprake van ´hoor en wederhoor´? 
- Scheiding van feiten en commentaar ?
- Zijn de feiten juist weer gegeven? 
- Is de ´bron van de bron´ gecheckt? 



Slide 18 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 6
Je kunt een oordeel geven over een onderzoek:
- over de betrouwbaarheid 
- over de validiteit 
- over de representativiteit 







Slide 19 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 6: Betrouwbaarheid
- Onafhankelijk van toeval.
Bv. Als je gaat meten of de sociale cohesie is toegenomen in Nijkerk, dan kijk je onder andere of de kwaliteit van bindingen is toegenomen. Het kan dan zijn dat twee mensen sinds de coronacrisis veel intensiever contact met elkaar hebben, maar dat  dit toevallig is en niet komt door de coronamaatregelen. Je meet dan een toename van de sociale cohesie, maar die toename is ontstaan op basis van toeval.
- Vrij van willekeurige meetfouten.
Bv. Je hebt bij het terugluisteren van het interview de persoon niet goed verstaan en daarom klopt vervolgens de informatie in jouw onderzoek niet helemaal.
Of ... je hebt bij een observatie opgeschreven dat twee mensen elkaar een hand gaven, terwijl ze in werkelijkheid elkaar een knuffel gaven.

Slide 20 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 6: Validiteit
- De onderzoeker meet wat hij/zij wil meten.
Bv. Je onderzoekt de sociale cohesie in Nijkerk door vooral naar het aantal bindingen van personen in Nijkerk te kijken. Het aantal bindingen kan iets zeggen over de sociale cohesie, maar het kan ook zijn dat iemand heel veel oppervlakkige bindingen en dat aantal bindingen verandert waarschijnlijk ook niet echt door de coronacrisis. 
Ondanks dat deze persoon ook in de coronacrisis nog heel veel bindingen heeft, voelt hij ondertussen misschien heel weinig echte kwalitatieve binding met zijn omgeving. 

Je hebt dan niet precies gemeten wat je zou willen meten.

Slide 21 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 6: Representativiteit
Representativiteit van een onderzoek is iets anders als representativiteit in de politiek.

Het gaat erom in hoeverre jouw steekproef de groep vertegenwoordigt die je wilt onderzoeken.
Bv. Je wilt weten hoe de leerlingen van Corlaer denken over de mondkapjesplicht en je interviewt daarvoor 10 leerlingen. In hoeverre zijn deze leerlingen dan een goede afspiegeling van (representatief voor) alle leerlingen van het Corlaer College?

Wat kun je in dit geval doen om het zo representatief mogelijk te maken?


Slide 22 - Slide

Onderzoeksvaardigheid 7
- Je kunt het verschil beschrijven tussen correlatie en causaliteit.
- Je kunt beoordelen of beweringen over een causaal verband tussen twee maatschappelijke verschijnselen juist zijn en kan daarbij uitleggen welke invloed andere, interveniërende
variabelen hebben op het mogelijke verband.



Slide 23 - Slide

Correlatie en causaliteit

Correlatie: er is samenhang tussen twee variabelen. 
Dit zegt nog niets over welke variabele de oorzaak is 
en welke het gevolg is (bv: de motivatie van H5MAW is de afgelopen tijd toegenomen en de cijfers van H5MAW zijn de afgelopen tijd gestegen). 

Causaliteit: de ene variabele is de oorzaak en de andere variabele is het gevolg hiervan (bv: uit onderzoek is gebleken dat door de extra corona maatregelen van de afgelopen weken, het aantal besmettingen nu afneemt).



Slide 24 - Slide

Interveniërende variabele
Interveniërende variabele: 
Er is een derde variabele in het spel die zorgt 
voor correlatie tussen twee variabelen.

Bv: Op plaatsen waar je veel ooievaren ziet, worden meer kinderen geboren.

Dit is wel correlatie, maar geen causaal verband, want ooievaren verwekken geen kinderen.





Slide 25 - Slide

Interveniërende variabele
Onafhankelijke variabele:


Interveniërende variabele:


Afhankelijke variabele:




AANTAL OOIEVAREN
Op het platteland zijn er veel meer ooievaren dan in de bebouwde kom.
VERDELING KINDEREN
Op het platteland krijgen mensen gemiddeld meer kinderen.
AANTAL GEBOORTES
Meer geboortes in gebieden waar veel ooievaren voorkomen.

Slide 26 - Slide

In een binnenstad wordt er meer wild geplast dan in een woonwijk. Wat is hierbij volgens jou de onafhankelijke en de afhankelijke variabele? Welke interveniërende variabele zou je kunnen bedenken?

Slide 27 - Open question