Hoofdstuk 10 Formules en vergelijkingen

H10 Formules en vergelijkingen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quiz, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H10 Formules en vergelijkingen

Slide 1 - Slide

Voorkennis

Slide 2 - Slide

Volgorde bij berekening
Stappenplan
  1. tussen de Haakjes 
  2. Machten (dus ook Kwadateren)
  3. Vermenigvuldigen en Delen (v.l.n.r)
  4. Optellen en Aftrekken (v.l.n.r)

Help Mij Van Die Onvoldoendes Af!

Slide 3 - Slide

Woordformule
In een woordformule staat op een korte en handige manier hoe je iets berekent. Ofwel een regel in woorden met wiskundige symbolen opgeschreven.

Bijvoorbeeld:   huurprijs fiets = 5 + 2 x aantal uren

Let op je uitwerking en de notatie!
Een formule heeft 
twee onbekenden.

Slide 4 - Slide

Tabel bij een formule tekenen 
Stap 1   Noteer de formule in je schrift.
Stap 2  Teken een tabel met potlood en geodriehoek.

Stap 3  Zet bij de bovenste rij de hetgeen die je invult in de formule.
Stap 4  Zet bij de onderste rij hetgeen je wilt berekenen met de formule.

Stap 5  Noteer in de bovenste rij de getallen die je wilt invullen in de formule.
Stap 6  Vul de getallen in de formule in en bereken. 
           Noteer de uitkomst in de onderste rij van je tabel.
hetgeen
Dit is de grootheid met de bijbehorende eenheden.

Slide 5 - Slide

Formule opstellen of maken
Onderstaand stappenplan kun je gebruiken bij een tekst, tabel, grafiek of twee gegeven punten.

Stap 1   Maak een tabel bij de grafiek. Vul hierin twee roosterpunten. (Of neem deze over)
Stap 2   Lees de beginwaarde af of bereken deze.

Stap 3  Is de grafiek een stijgende of dalende lijn?
Stap 4  Hoeveel stijgt of daalt de grafiek per horizontale stap van 1? 
          Dit noemen wij de stapgrootte of hellingsgetal.

Stap 5 Maak de formule
          Vervang de onderstaande woorden voor wat je nu weet.


Op welke punt raakt de grafiek de verticale as?
Wat wil je berekenen? = beginwaarde +/- stapgrootte x Wat weet je? 
Wat staat er bij de verticale as?
Wat staat staat er bij de onderste rij?
Wat staat er bij de horizontale as?
Wat staat er bij de bovenste rij?

Slide 6 - Slide

Vergelijken met grafieken
Een snijpunt is het punt waar 
de grafieken elkaar snijden.


Slide 7 - Slide

Paragraaf 1
Formules korter maken

Slide 8 - Slide

Formule opstellen of maken
Onderstaand stappenplan kun je gebruiken bij een tekst, tabel, grafiek of twee gegeven punten.

Stap 1   Maak een tabel bij de grafiek. Vul hierin twee roosterpunten. (Of neem deze over)
Stap 2   Lees de beginwaarde af of bereken deze.

Stap 3  Is de grafiek een stijgende of dalende lijn?
Stap 4  Hoeveel stijgt of daalt de grafiek per horizontale stap van 1? 
          Dit noemen wij de stapgrootte of hellingsgetal.

Stap 5 Maak de formule
          Vervang de onderstaande woorden voor wat je nu weet.


Op welke punt raakt de grafiek de verticale as?
Wat wil je berekenen? = beginwaarde +/- stapgrootte x Wat weet je? 
Wat staat er bij de verticale as?
Wat staat staat er bij de onderste rij?
Wat staat er bij de horizontale as?
Wat staat staat er bij de bovenste rij?

Slide 9 - Slide

Formule korter opschrijven
Loon = 5 + 0,20 x aantal kranten (formule met woorden)









Slide 10 - Slide

Formule korter opschrijven
Loon = 5 + 0,20 x aantal kranten

L = 5 + 0,20 x a     (L = Loon en a= aantal kranten)









Slide 11 - Slide

Formule korter opschrijven
Loon = 5 + 0,20 x aantal kranten      (formule met woorden)

L = 5 + 0,20 a     (formule met letters)









Slide 12 - Slide

Formule korter opschrijven
Loon = 5 + 0,20 x aantal kranten  (formule met woorden)

L = 5 + 0,20 x

L = 5 + 0,20a   (formule met letters)

Het keerteken mag je weglaten als je een getal x letter doet.






Slide 13 - Slide

Formule korter opschrijven
Loon = 5 + 0,20 x aantal kranten

L = 5 + 0,20a 
L = 0,20a + 5











Beide notaties zijn goed!

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Paragraaf 2 
Formules vereenvoudigen

Slide 16 - Slide

Formules vereenvoudigen
Variabele: onbekende letter/woord
Hetgeen je bij elkaar optelt/aftrekt noem je termen.

Berekening:

Herleiden:
Optelling van drie gelijke termen.
4+4+4=34=12
a+a+a=3a=3a
Vermenigvuldiging van twee factoren.

Slide 17 - Slide

Formules vereenvoudigen
4a+2b=a+a+a+a+b+b
4a en 2b zijn allebei termen. 

Zijn ze gelijksoortig?

Slide 18 - Slide

Formules vereenvoudigen
4a+2b=a+a+a+a+b+b
4a+2b=4a+2b

Slide 19 - Slide

Formules vereenvoudigen




Alleen gelijksoortige termen kun je samenvoegen.
In gelijksoortige termen komen precies dezelfde variabelen voor. 
Dus 4a + 2a = 6a     (denk aan 4 appels + 2 appels = 6 appels)

4a+2b=a+a+a+a+b+b
4a+2b=4a+2b

Slide 20 - Slide

Formules vereenvoudigen
Alleen gelijksoortige termen kun je samenvoegen.
In gelijksoortige termen komen precies dezelfde variabelen voor








g = 3a - 4 - 2a + 6

Slide 21 - Slide

Formules vereenvoudigen
Alleen gelijksoortige termen kun je samenvoegen.
In gelijksoortige termen komen precies dezelfde variabelen voor








g = 3a - 4 - 2a + 6

Slide 22 - Slide

Formules vereenvoudigen
Alleen gelijksoortige termen kun je samenvoegen.
In gelijksoortige termen komen precies dezelfde variabelen voor








g = 3a - 4 - 2a + 6
g = 1a + 2
g = a + 2

Slide 23 - Slide

Paragraaf 3
Werken met formules

Slide 24 - Slide

Werken met formules
Let op je notatie!








l lengte in cm
m massa in kg

Bereken de lengte als m=8.


Notatie in schrift

m=8        

De lengte van de veer is 40 cm.
l=38+16
l=24+16=40
l=3m+16
l=3m+16

Slide 25 - Slide

Aan de slag

Maak: paragraaf 10.3 (volg je eigen leerroute).

10.1 tot en met 10.3 moet af volgende week.


Kijk je werk goed na met een andere kleur. 

Verbeter je fouten en maak evt. de opgaven opnieuw.








Slide 26 - Slide

Vooruitblik 10.4

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Paragraaf 4

Slide 29 - Slide

Vergelijkingen en formules
De letter(s) waarvan je de waarde niet weet noemen we een variabele.


Een formule heeft twee variabelen.           = 3 + 2
Een vergelijking heeft één variabele.         8 = 3 + 2

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Paragraaf 5

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Vergelijkingen oplossen
Bordjes methode (klas 1), zie uitlegfilmpje.



Balansmethode (klas 2 en hoger), zie volgende slides.                                                                                                                





Dit kan alleen als je aan een kant van het = teken een variabele hebt staan!
71 = 6q+32

Slide 34 - Slide

Balansmethode
Een vergelijking kun je oplossen met de balansmethode! 
Welk getal hoort op de plek van de variabele (q) ?

       6 q + 32 = 71
   
   

Slide 35 - Slide

Balansmethode
Een vergelijking kun je oplossen met de balansmethode! 
Welk getal hoort op de plek van de variabele (q) ?

      6 q + 32 = 71
     -32          -32
     
   

Slide 36 - Slide

Balansmethode
Een vergelijking kun je oplossen met de balansmethode! 
Welk getal hoort op de plek van de variabele (q) ?

      6 q + 32 = 71
            -32   -32
        6 q     = 39
   
   

Slide 37 - Slide

Balansmethode
Een vergelijking kun je oplossen met de balansmethode! 
Welk getal hoort op de plek van de variabele (q) ?

      6 q + 32 = 71
           -32   -32
         6 q   = 39
         : 6       :6
     
   

Slide 38 - Slide

Balansmethode
Een vergelijking kun je oplossen met de balansmethode! 
Welk getal hoort op de plek van de variabele (q) ?

      6 q + 32 = 71
           -32   -32
         6 q   = 39
         : 6       :6
           q   = 6,5
     
   

Slide 39 - Slide

Balansmethode
Een vergelijking kun je oplossen met de balansmethode! 
Welk getal hoort op de plek van de variabele (q) ?

      6 q + 32 = 71
           -32   -32
         6 q   = 39
         : 6       :6
           q   = 6,5
     
   

Slide 40 - Slide


Los de vergelijking op!
60 a + 40 = 310

Slide 41 - Open question

Aan de slag

Maak: paragraaf 10.4 en 10.5  (volg je eigen leerroute).


Kijk je werk goed na met een andere kleur. 

Verbeter je fouten en maak evt. de opgaven opnieuw.









Slide 42 - Slide