SO 4.1 t/m 4.3 oefenen

Verlichting en Revolutie
oefentoets
Log in met de code op het bord/ in de chat
1 / 30
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verlichting en Revolutie
oefentoets
Log in met de code op het bord/ in de chat

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Je ziet een Franse spotprent uit 1789. Welke uitspraak over de tekening is waar?
Gebruik de bron
A
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat het goed is om de derde stand hard te laten werken.
B
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand wordt uitgebuit door de eerste en de tweede stand.
C
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand lui is en harder zou moeten werken.
D
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand bestaat uit verstandige mensen die anderen voor zich laten werken.

Slide 3 - Quiz

Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
LodewijkXIV laat het paleis in Versailles bouwen
Lodewijk XIV laat het edict van Nantes ongeldig verklaren
Het volk kwam in opstand tegen een belastingverhoging. Lodewijk en Anna moesten uit Parijs vluchten.
Lodewijk XIV werd officiëel gekroond en hij besluit om helemaal alleen te regeren.
Anna van Oostenrijk regeerde als regentes namens haar zoon Lodewijk XIV

Slide 4 - Drag question

Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers en niet bij absolute vorsten

1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
5. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 5
B
Zin 2, 3, 4
C
Zin 3, 4, 5
D
zin 2, 3, 5

Slide 5 - Quiz

Waaruit bestaat het trias politica?
A
De wetgevende , uitvoerende en de rechterlijke macht.
B
De wetgevende , economische en de rechterlijke macht.
C
De wetgevende , uitvoerende en de economische macht.
D
De economische, uitvoerende en de rechterlijke macht.

Slide 6 - Quiz

Waarom is de Trias Politica belangrijk?
A
Voorkomt machtsmisbruik
B
Meer mensen besturen het land
C
koning wil ondersteuning
D
Wilde Montesquieu

Slide 7 - Quiz

De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme

Slide 8 - Quiz

Descartes was een filosoof die bekend werd door de uitspraak: Ik denk, dus ik besta.

Waarom past deze uitspraak zo goed bij de Verlichting?


A
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes een groot vertrouwen had in de kracht van de natuur.
B
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van het verstand.
C
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van God de Schepper die alles maakt.
D
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes weinig vertrouwen had in het bestuderen van de Bijbelverhalen.

Slide 9 - Quiz

1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting 
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles

Slide 10 - Drag question

De verlichtingsfilosoof John Locke was een voorstander van het absolutisme.
A
Waar
B
Onwaar

Slide 11 - Quiz

Hoe werden de ideeën van de verlichting verspreid?
A
Deze ideeën werden alleen gedrukt in boeken en kranten.
B
Er werd op de radio verteld over deze ideeën.
C
Universiteiten gingen lesgeven over de ideeën.
D
Verlichtte denkers bespraken de ideeën in salons.

Slide 12 - Quiz

Wie was Colbert en waar stond hij om bekend?
A
Dit was een verlichtingsfilosoof die vond dat er een grondwet moest komen.
B
Dit was de premier die de opstand tegen Lodewijk XIV wist neer te slaan.
C
Dit was de minister van financiën van Lodewijk XIV. Hij moderniseerde de economie van Frankrijk.
D
Dit was een verlichtingsfilosoof die ervoor zorgde dat belastinginning beter verliep.

Slide 13 - Quiz

Hieronder staan vier personen en aantal uitspraken. Koppel de juiste uitspraak aan de juiste persoon.
Montesquieu
Locke
Lodewijk XIV
Als één persoon alle macht heeft dan is alles verloren.
De staat? Dat ben ik!
De koning moet rekening houden met de belangen van zijn onderdanen. Als hij dit niet doet dan heeft het volk het recht om in opstand te komen.

Slide 14 - Drag question

De ideeën van verlichting filosofen werden vooral gedeeld in de salons waar discussies plaatsvonden. Waarom werd dit niet gedaan door boeken te schrijven en verspreiden?
A
De salons waren erg populair bij mensen van de 3e stand dus hier kwamen erg veel mensen luisteren naar de ideeën.
B
Boeken waren erg duur om te maken en de koning had absolute macht en kon drukkerijen sluiten als zij boeken maakten waar hij het niet mee eens was.
C
De boekdrukkunst was nog niet uitgevonden. Boeken werden met de hand overgeschreven en dit kostte teveel tijd en geld.
D
Mensen van de 1e en 2e stand waren niet welkom in de salons, op deze manier bleven de ideeën geheim en kon de koning en de adel niet ingrijpen hiertegen.

Slide 15 - Quiz

Wat bedoelen we met de afschaffing van het Edict van Nantes
A
Alleen het katholieke geloof is nog toegestaan in Frankrijk
B
Alle geloven zijn nu toegestaan in Frankrijk
C
Het katholieke geloof is nu verboden in Frankrijk
D
Je mag elk geloof hebben maar het niet uiten

Slide 16 - Quiz

Wat zijn hugenoten?
A
Franse katholieken
B
Franse joden
C
Franse protestanten
D
Zo werden Fransen genoemd die niet geloven

Slide 17 - Quiz

Wie hoort bij Trias politica
A
John Locke
B
Voltaire
C
Montesquieu
D
Rousseau

Slide 18 - Quiz

Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
vrijheid
D
Montesquieu

Slide 19 - Quiz

Hoeveel 'machten' waren er in de 'Trias Politica'?
A
zes
B
vijf
C
drie
D
twee

Slide 20 - Quiz

De Trias Politica van Montesquieu
Het bedenken en maken van wetten (parlement)
Voert wetten en regels uit (regering)
Controleert of mensen zich aan de regels houden (onafhankelijke rechters)
De wetgevende macht
De uitvoerende macht
Rechtsprekende macht

Slide 21 - Drag question

De verlichtingsfilosoof John Locke was een voorstander van het absolutisme.
A
Waar
B
Onwaar

Slide 22 - Quiz

Welke van onderstaande meningen past het beste bij John Locke?
A
De koning is een door God aangestelde vorst
B
de koning moet de grondrechten van de burgers bewaken
C
De monarchie moet worden afgeschaft
D
De koning moet democratisch gekozen worden

Slide 23 - Quiz

Wat was niet een groot probleem in Frankrijk voor de Franse Revolutie
A
Staatskas was leeg
B
De standenmaatschappij zorgde voor ongelijkheid en onvrede
C
Misoogsten
D
De koning had te weinig macht in de politiek

Slide 24 - Quiz

Lodewijk XVI riep de Staten-Generaal bij elkaar in 1789.
Wat is de Staten-Generaal?
A
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 1e en 2e stand.
B
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 1e, 2e en 3e stand.
C
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 3e stand.
D
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 2e stand.

Slide 25 - Quiz

Waarom hadden de afgevaardigden van de derde stand kritiek op de manier van stemmen bij de Staten-generaal?

Slide 26 - Open question

Wat was hoofdoorzaak van de Franse revolutie?
A
Grote armoede en ongelijkheid in Frankrijk
B
De Eerste stand wilde dat de Tweede stand meer belasting ging betalen
C
De adel wilde Lodewijk XVI weg hebben
D
De Tweede stand wilde dat de Derde stand meer belasting ging betalen

Slide 27 - Quiz

Hoe heet het nieuwe parlement dat op de Kaatsbaan ontstaat
A
Het parlement
B
De nationale vergadering
C
Het lagerhuis
D
De uitvoerende vergadering

Slide 28 - Quiz

Wat moesten de personen die op 14 juli in de kaatsbaan waren beloven?
A
Dat ze de samen de Bastille gingen bestormen
B
Dat ze allemaal trouw zouden blijven aan hen geloof
C
Dat ze bijeen zouden blijven tot er een nieuwe grondwet was
D
Dat ze met zijn alle de koning zouden vermoorden

Slide 29 - Quiz

Leren voor S.O. 
  • 4.1 +  4.2  + 4.3
  • Begrippen kunnen uitleggen
  • Leerdoelen van uitleg kunnen beantwoorden (aantekeningen)

Slide 30 - Slide