werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Oefenen met

werkwoordspelling

Regels

TT
aangepaste stam + t behalve bij ik

VT

aangepastestam + te/de -> TKFSCHP

VTDW

aangepaste stam + t/d -> TKFSCHP

Aangepaste stam?

Verhuizen -> 

stam = verhuiz -> 

aangepaste stam =verhuis (ikvorm)

Na te = altijd hele werkwoord (infinitief)

aangepaste stam van branden

1. brand
2. brandt
3. branden

stam van bewezen

1. bewees
2. bewezen
3. bewez

aangepaste stam van geloven

1. gelov
2. gelof
3. geloven
4. geloof

stam van lopen

1. loop
2. liep
3. gelopen
4. lop

HUH???

Lopen is een sterk werkwoord.
In de TT gebruik je dezelfde regel als bij zwakke werkwoorden. Bij VT gebruik je ee nandere klank en zonder te/de.
Bij VTDW gebruik je ge+hele werkwoord.

VT en VTDW van worden

1. werdt/geworden
2. werd/gewerden
3. werd/geworden
4. wordt/geworden

Zij (branden) hun vingers gisteren

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen
4. gefaaldt

Ook Marle en Noa hebben dat (beloven)

1. belooft
2. beloofdt
3. beloofd
4. beloovd

Om hun vingers niet meer te (branden)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Ik (vinden) het wel leuk.

1. vind
2. vint
3. vindt
4. vin

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Als jij nu eens een beetje (opschuiven)

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

Dan kan hij zijn woord beter (verspreiden)

1. verspreide
2. verspreiden
3. verspreidde
4. verspreidden

Heeft iedereen zijn naam op zijn tas (vermelden)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt

Zij (zetten) die van haar er gisteren nog op

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.

1. rookte
2. rookten
3. rookde
4. rookden

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestrafdt

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt
4. gebeurde

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt

Dan (beloven) dat veel voor de toets

1. beloovt
2. beloovd
3. beloofd
4. belooft

Hij heeft de (vinden) foto's weggelegd.

1. gevonden
2. gevonde
3. gevondden
4. gevondde

De foto's heb ik (inlijsten)

1. ingelijsten
2. Ingelijst
3. Ingelijsd

De geredde jongen was heel erg bang geweest.

1. gerede
2. geredden