laatste les quiz werkwoordspelling 2F

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Pak je laptop /mobiel erbij. 

Je krijgt nu een oefenquiz werkwoordspelling met: 

→ goed of fout stellingen 

→ persoonsvorm tegenwoordige tijd

→ persoonsvorm verleden tijd

→ voltooid deelwoord

→ voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

→ hele werkwoord (infinitief)

→ stam

Lees elke vraag goed door. 

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

Om de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed te vervoegen, zoek je naar de ik-vorm

1. waar
2. niet waar

Voor het spellen van een voltooid deelwoord gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

Als het onderwerp in het enkelvoud staat, dan staat de persoonsvorm in het meervoud

1. waar
2. niet waar

Voor het spellen van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord maak je het zo kort mogelijk

1. waar
2. niet waar

Zit de laatste letter van de stam niet in 't ex-kofschip, dan krijg je een 'd'

1. waar
2. niet waar

De afgelopen weken (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteedde
3. besteedden
4. besteeden

We hebben er veel tijd aan (besteden, voltooid deelwoord)

1. besteden
2. besteed
3. besteedt
4. besteeden

De (besteden, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) tijd

1. besteedde
2. besteede
3. bestede

Er wordt nu weer (oefenen, voltooid deelwoord)

1. geoefent
2. geoefend

Wat is de stam van adviseren?

1. adviseer
2. adviser

Wat is de stam van verhuizen?

1. verhuiz
2. verhuis

Wat is de ik-vorm van verhuizen?

1. verhuiz
2. verhuis

Als hij een beetje (opschuiven, tt), ...

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

... dan kan zij de vragen beter (beantwoorden)

1. beantwoorde
2. beantwoorden
3. beantwoordde
4. beantwoordden

Hij is (straffen, voltooid deelwoord)

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

Nu (gebeuren, tt) het niet weer

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

En anders is het corveeën ook zo weer (gebeuren, voltooid deelwoord)

1. gebeurt
2. gebeurd

Wat is de stam van turen?

1. tur
2. tuur

Wat is de ik-vorm van turen?

1. tur
2. tuur

De wind (suizen, tt) langs het huis

1. suizd
2. suizt
3. suisd
4. suist

De (vergroten, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) foto ...

1. vergrote
2. vergroote
3. vergrootte

... (hangen, vt) aan de muur

1. hangt
2. hing
3. hangen
4. hingen

Casper (branden) gisteren zijn vingers

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Er is met hem (praten, voltooid deelwoord)

1. gepraad
2. gepraat

Hij wil zijn vingers niet meer (branden, tt)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

Ik (vinden, tt) dat je elke vraag goed moeten lezen

1. vind
2. vint
3. vindt

Als je snel (lezen, tt), dan maak je sneller fouten

1. las
2. leest

(vinden, tt) jij niet?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Als je rustiger leest, dan (behalen, tt) je een hogere score

1. behaal
2. behaalt

Deze fout (worden, tt) veel gemaakt

1. word
2. wort
3. wordt

Wat is de stam van adviseren?

1. adviseer
2. adviser

Wat is de ik-vorm van adviseren?

1. adviseer
2. adviser

Wat is de stam van weten?

1. wet
2. weet

Hopelijk hebben jullie wat van deze quiz (leren, voltooid deelwoord)

1. geleerd
2. geleert

Je hebt er altijd iets van (opsteken, voltooid deelwoord)

1. opgesteekt
2. opgestoken

Namelijk hoe je correct (vervoegen, tt)

1. vervoegd
2. vervoegt

Een correct (vervoegen, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) persoonsvorm is belangrijk

1. vervoegde
2. vervoegte

Dat (beloven, tt) wat voor de toets!

1. beloovt
2. beloovd
3. beloofd
4. belooft

Ik ben (benieuwen, voltooid deelwoord)!

1. benieuwd
2. benieuwt