Spick-O-Thek 3tl/4tl

Stappenplan Spick-O-Thek
1e, 3e en 4e naamval

Pak je Spick-o-Thek vast bij de hand!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stappenplan Spick-O-Thek
1e, 3e en 4e naamval

Pak je Spick-o-Thek vast bij de hand!

Slide 1 - Slide

Stap 1:
Kijk naar voorzetsels.
Je kent de voorzetsels met de 3e en 4e naamval.
3e naamval: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus
4e naamval: durch, für, ohne, um, bis, gegen

Slide 2 - Slide

Welk voorzetsel staat in de zin?:
Morgen komme ich mit meiner Mutter nach Berlin.
A
mit
B
Mutter
C
mijn
D
Morgen

Slide 3 - Quiz

Stap 2:
Kijk naar werkwoorden met een vaste naamval.

Slide 4 - Slide

Speciaal voor jullie!
Wordt niet gevraagd, dus NIET leren.

Slide 5 - Slide

Stap 3:
Wel een voorzetsel 3e of 4e.

Kijk naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord.

Slide 6 - Slide

Ich gebe dem Mann ein......Geschenk.
Wat is het geslacht van Geschenk?
Wat is dan het goede antwoord?
A
einen
B
einer
C
einem
D
ein

Slide 7 - Quiz

Stap 4:
Geslacht bepaald, dan kijken naar de DER of EIN groep

Slide 8 - Slide

D......Frau( v ) kommt mit ihr.......Kind( o ).
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe

Slide 9 - Quiz

Stap 5:
DER en EIN groep bepaald?
Kijken welke naamval je moet hebben.

3e naamval: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus
4e naamval: durch, für, ohne, um, bis, gegen

Slide 10 - Slide

Welke naamval hoort bij het voorzetsel?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 11 - Quiz

Welk woord bepaald of je het over der, die of das hebt?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Morgen
B
mit
C
Berlin
D
Mutter

Slide 12 - Quiz

Ohne sein( zijn )......Hilfe macht es kein Spaß.
A
sein
B
seiner
C
seine
D
seinen

Slide 13 - Quiz

Wir suchen stendig nach ( jouw )...... Kind
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen

Slide 14 - Quiz

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.
A
seinem
B
seine
C
seiner
D
seinen

Slide 15 - Quiz

Geen voorzetsel in de zin?
Dan ga je de zin ontleden. 

Slide 16 - Slide

Stap 1 en 2
1. Wat is het geslacht?
2. Staat het woord in de DER- of de EIN-Gruppe?


Slide 17 - Slide

Stap 3:
Zinnen ontleden.
Onderwerp: 1e naamval (wie doet wat)
Meewerkend voorwerp: 3e naamval (aan/voor wie)
Lijdend voorwerp: 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)

Slide 18 - Slide

Wat is in deze zin het onderwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

A
...(mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 19 - Quiz

Wat wordt dan de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
mein Mutter
B
meine Mutter
C
meiner Mutter
D
meinen Mutter

Slide 20 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 21 - Quiz

Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
ihre Vater
B
ihrer Vater
C
ihrem Vater
D
ihr Vater

Slide 22 - Quiz

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 23 - Quiz

Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
eine Geschenk
B
eines Geschenk
C
ein Geschenk
D
einen Geschenk

Slide 24 - Quiz

Snap je nu hoe de Spick-o-Thek werkt?

Slide 25 - Open question