H4 Thema 5 B6 Spieren + Oefenmateriaal Thema 5

Thema 5 Regeling

B6
Spieren en beweging (SE)
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Thema 5 Regeling

B6
Spieren en beweging (SE)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
5.6.1 Je kunt de bouw en functie van glad spierweefsel en dwarsgestreept spierweefsel beschrijven.

5.6.2 Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven.

5.6.2 Je kunt de effecten van training, revalidatie en dopinggebruik uitleggen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Spierweefsels
(glad)
Kenmerken:
  1. Langwerpige spiercellen
  2. 1 celkern per cel
  3. Trage samentrekking, maar niet snel vermoeid
  4. Geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel

Komt voor in:
  1. huid                       4. bloedvaten
  2. darmkanaal       5. iris
  3. longen

Slide 5 - Slide

Spierweefsel (dwarsgestreept)
Kenmerken:
  1. Bestaat uit spiervezels
  2. Ontstaat door versmelting van veel spiercellen
  3. Snelle samentrekking maar snel vermoeid
  4. Geïnnerveerd door animale zenuwstelsel

Komt voor in:
  1.  Skelet (zitten vast aan botten)

Slide 6 - Slide

Skeletspieren
Van groot naar klein:
Skeletspier -> spierbundels -> spiervezels -> spierfibrillen -> spiercellen

Motorische eenheid:
Alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes in verbinding staan met één bewegingszenuwcel

Skeletspieren zitten vast aan het skelet met een pees.

Slide 7 - Slide

Spierfibrillen (90C)
Spierfibrillen zijn opgebouwd uit 2 eiwitten:
  1. Myosine (donkere (dikke) band)
  2. Actine (lichte (dunne) band)

Deze eiwitten vormen filamenten (grote eiwitdraden)

Tussen spierfibrillen bevinden zich:
  • Glycogeenkorrels (opgeslagen glycogeen)
  • Mitochondriën (nodig voor verbranding)



Slide 8 - Slide

Samentrekken van spieren
  1. Uiteinden van een axon van een bewegingszenuwcel geeft impuls door via een motorische eindplaatje
  2. De spierfibrillen gekoppeld aan het motorisch eindplaatje trekken samen door neurotransmitter die bindt aan receptor van spiervezel
  3. De myosine- en actinefilamenten schuiven in elkaar (hierdoor wordt de spier korter)
Energie (ATP) nodig voor de samentrekking: verbranding van glucose


Slide 9 - Slide

Aansturing 
Axon v/e motorische neuron prikkelt de motorische eindplaat van een spier (contactpunt)

Hierdoor worden de spiervezels geprikkeld om samen te trekken (actine en myosine schuiven in elkaar)

Alles of niets (te weinig impulsen = geen contractie)


Slide 10 - Slide

Aansturing 
Des te minder spiervezels aan één motorische eenheid, des te preciezer de beweging die je kunt maken

Spierspanning - een aantal motorische eenheden zijn altijd gespannen, hierdoor blijf je in evenwicht/gaat je gezicht niet hangen


Slide 11 - Slide

Maak opdracht 64 t/m 66

Slide 12 - Slide

Antagonisten
  • Spieren kunnen alleen samentrekken, maar niet uit zichzelf ontspannen.
  • Om een spier te ontspannen moet een andere spier samentrekken die de tegenovergestelde beweging veroorzaakt
  • Spieren die een tegenovergestelde beweging veroorzaken noemen we antagonisten
Voorbeeld van antagonisten zijn de biceps en triceps. Biceps buigt je arm, triceps strekken de arm

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Spiervezels
Skeletspieren bevatten 2 typen vezels: 
  1. Snelle spiervezels
  2. Langzame spiervezels

Sommige mensen hebben meer snelle of meer langzame spiervezels

Slide 15 - Slide

Verschillen
Langzame spiervezels: 
  • goed doorbloed en worden daarom ook rode spiervezels genoemd. 
  • veel mitochondriën
  • raken niet snel vermoeid

Snelle spiervezels: 
  • minder doorbloed en daarom worden ze ook witte spiervezels genoemd.
  • minder mitochondriën
  • raken sneller vermoeid


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Warming up
Lichaam 15 minuten rustig voorbereiden:
• spieren laten bewegen, er stroomt dan bloed door de spieren en krijgen ze glucose en zuurstof en je spieren worden warm 

• warme spier trekt makkelijk samen en raakt minder snel overbelast dan koude, stijve spieren (minder kans op blessures 

  • stofwisselingsprocessen verlopen sneller


Slide 18 - Slide

Cooling down

Door de cooling-down stroomt het bloed wat sneller door je spieren en kan zo meer afvalstoffen uit je spieren opnemen. De kans op spierpijn en stijfheid neemt hiermee af .

  • rustig uitlopen
  • rekoefeningen
  • douche (koud en warm af-
       wisselen)

  • massage

Slide 19 - Slide

Doping
  • Spierversterkende middelen bevatten vaak anabole steroïden (vergelijkbaar met testosteron)
  • Anabolen: zetten lichaam aan om meer spierweefsel te vormen maar bevorderen aanmaak rode bloedcellen
  • EPO: aanmaak rode bloedcellen
  • Bijwerkingen: gewichtstoename, bloed-stollingsziekten, leverschade, vergrote kans op hartaandoeningen / beroerte, hoger cholesterolgehalte bloed, zwakke pezen

Slide 20 - Slide

Maak opdracht 67 t/m 71
Klaar? Lees de context 'Fysiotherapeut'
en
maak opdracht 72 t/m 76

Slide 21 - Slide

Controleer je leerdoelen!
  • Ken je de begrippen? Oefen de Flitskaarten 

  • Check de leerdoelen met Test Jezelf

  • Maak verder deze week de Samenhang 'Pijn is fijn' , de oefentoets en de Examentrainer


Slide 22 - Slide

Lesafsluiter B6

Slide 23 - Slide

Hoe komt een spier aan de energie voor het samentrekken?

Slide 24 - Open question

Zet de volgende woorden op de juiste plek:
Bevat glad spierweefsel
Bevat dwarsgestreept spierweefsel
Aorta
Armbuigspier
Baarmoeder
Blaas
Buikspieren
Dijspier
Eileiders
Kauwspieren
Kuitspier
Urinewegen
Zaadleiders

Slide 25 - Drag question

Welk van deze vormen van doping heeft het grootste effect op de prestatie van een marathonloper?
A
Anabole steroïden
B
Amfetamine
C
EPO
D
Geen van allen

Slide 26 - Quiz

Door trainen neemt de aanmaak van mitochondriën in spiervezels toe. In welk type spiervezel is dit vooral belangrijk?
A
langzame spiervezels
B
snelle spiervezels
C
gladde spieren
D
antagonisten

Slide 27 - Quiz

Bekijk de afbeelding en
benoem spier 7 en spier 8
A
7= achterste armspier 8 = voorste armspier
B
7= biceps 8 = triceps
C
7= triceps 8 = biceps
D
7= voorste armspier 8 = achterste armspier

Slide 28 - Quiz

De triceps en biceps
zijn elkaars .......

Slide 29 - Open question

Welke spieren hebben de verteringsorganen om voedsel
voort te duwen?
A
willekeurige spieren
B
dwarsgestreepte spieren
C
alleen kringspieren
D
kringspieren en lengtespieren

Slide 30 - Quiz

In de afbeelding hiernaast staan vier
manieren getekend waarop de voet kan
bewegen. Welke tekening geeft de
beweging weer die de voet maakt als
de achillespees omhoog getrokken wordt?
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3
D
tekening 4

Slide 31 - Quiz

Rangschik van klein naar groot....
A
myosinemolecuul - spiervezel - spierfibril - spierbundel - spier
B
myosinemolecuul - spierfibril - spiervezel - spierbundel - spier
C
myosinemolecuul - spierfibril - spierbundel - spiervezel - spier
D
myosinemolecuul - spierbundel- spiervezel - spierfibril - spier

Slide 32 - Quiz

Bekijk BINAS 90C.
Myosine-filamenten zijn.....
A
dikker dan actine filamenten
B
dunner dan actine filamenten
C
ongeveer even dik als actine filamenten
D
afhankelijk van de getraindheid, dikker of dunner dan actine

Slide 33 - Quiz

Ik snap alles!
Alles is 100
0100

Slide 34 - Poll

Spiersamentrekking
(in elkaar schuiven van actine en myosine)
kost.....

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Link

Extra oefenmateriaal
- Oefentoets B1 en 2
- Oefenexamenopgaven

Slide 37 - Slide

Hoeveel procent heb je gescoord?

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Link

Extra oefenmateriaal
 - Oefentoets B3 t/m 5 Zenuwstelsel
- Oefenexamenopgaven B3 t/m 5 Zenuwstelsel

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Link

Hoeveel procent heb je gescoord?

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Link

Extra oefenmateriaal
B1 t/m 6 Zenuwstelsel

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Link

Hoeveel procent heb je gescoord?

Slide 46 - Open question