H4 ch2 le futur et le condtionnel

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

vais
vas
va
allons
allez
vont
Je
Tu
il, elle, on
Nous
Vous
ils, elles

Slide 2 - Drag question

Hoe maak je de futur proche?
Hoe zet je een werkwoord in de futur proche?

Stap 1: Neem de juiste vorm van het werkwoord ALLER
Bijvoorbeeld: je vais

Stap 2: Zet hier het hele werkwoord achter.

Slide 3 - Slide

Stap 3
Je vais parler                                                  Ik ga praten
Tu vas parler                                                  Jij gaat praten
Il va parler                                                       Hij gaat praten
Elle va parler                                                  Zij gaat praten
On va parler                                                   Men gaat praten
Nous allons parler                                      Wij gaan praten
Vous allez parler                                         Jullie gaan praten/ u gaat praten
Ils vont parler                                               Zij gaan praten
Elles vont parler                                         Zij gaan praten  

Slide 4 - Slide

ik ga wonen
A
je alle habiter
B
je vas habiter
C
je vais habiter
D
je va habiter

Slide 5 - Quiz

jij gaat winnen
A
tu va gagner
B
tu vais gagner
C
tu alle gagner
D
tu vas gagner

Slide 6 - Quiz

Le futur
Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je de futur. In het Nederlands maak je de toekomende tijd met behulp van het werkwoord zullen. 

Slide 7 - Slide

Hoe maak je de futur?
Hoe zet je een werkwoord in de futur?

Stap 1: Neem het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: parler (praten)

Stap 2: Zet hier de juiste uitgang achter : ai/as/a/ons/ez/ont

NB! Bij werkwoorden die eindigen op -re, zoals perdre, vervalt de e.

Slide 8 - Slide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/ elles
heel ww + ons
heel ww + ez
heel ww + a
heel ww + as
heel www + ont
heel ww + ai

Slide 9 - Drag question

ik zal winnen
A
je vais gagner
B
je gagne
C
je gagnerai
D
j'ai gagné

Slide 10 - Quiz

wij zullen kopen
A
vous achèterez
B
vous allez acheter
C
nous allons acheter
D
nous achèterons

Slide 11 - Quiz

Zij zullen bezoeken
A
Ils visitent
B
Ils visiteront
C
Ils visiterent
D
Ils visitaient

Slide 12 - Quiz

regelmatig ww PARLER in  ´futur simple ´
ai-as-a-ons-ez-ont

je parlerai  - ik zal praten
tu parleras- jij zult praten
il parlera- hij zal praten
elle parlera- zij zal praten
nous parlerons- wij zullen praten
vous parlerez - jullie zullen praten
u zult praten
ils parleront - zij zullen praten
Enkele onregelmatige vormen van de futur simple => schrijf het hele werkwoord erachter:
 
j'aurai - ik zal hebben
tu seras- jij zult zijn 
il ira- hij zal gaan
elle voudra - zij zal willen 
nous devrons- wij zullen moeten
vous ferez- jullie zullen doen
vous viendrez- u zult komen
ils verront- zij zullen zien
elles sauront - zij zullen weten

Slide 13 - Slide

conditionnel
le conditionnel - verleden toekomende tijd
=> stam is hetzelfde als bij de futur maar de uitgangen zijn die van de imparfait! (ais-ais-ait-ions-iez-aient)
=> vaak beleefdheidsvorm wordt erg veel gebruikt in het Frans
=> suggereert mogelijkheid
=> veel gebruikt in formele brieven
=> condition - voorwaarde :
let op! In een zin vaak een conditionnel en imparfait : na si (als) nooit een conditionnel!!
Si j'avais su, je ne serais pas venu
On trouverait moins de déchets par terre si les gens faisaient attention

Slide 14 - Slide

Wat is een juiste vorm van de conditionnel :

Wij zouden gaan
A
nous viendons
B
nous irions
C
nous vendrions
D
nous irons

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vertaling?

jullie zouden zijn
A
vous étiez
B
vous serez
C
vous êtriez
D
vous seriez

Slide 16 - Quiz

tu ......................... un joli cadeau! (avoir in de conditionnel)

Slide 17 - Open question

ils .................. se taire (devoir)

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide