Chapitre 4 klas 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Chapitre 4 klas 2

Chapitre 1 Passé composé

PC bestaat uit 2 delen:

• Hulpwerkwoord (meestal avoir, maar bij ww van beweging zoals aller: être)
• Voltooid deelwoord

Hoe maak je de PC?

Vertaal eerst het juiste hulpww horend bij het onderwerp. In het NL zijn = être  FA      NL hebben = avoir FA

Regelmatige ww op  -er (zoals parler, donner, aimer, jouer....)

 -er --> -é

Parler --> parlé

Jouer --> joué

Onregelmatige ww: Leren!

Avoir --> eu (gehad)

Être --> été (geweest) Let op: hulpww avoir ipv être!!

Faire --> fait (gemaakt / gedaan)

Let op: 

Bij het werkwoord être wordt het hulpww avoir gebruikt!

Ik het NL: ik ben geweest

In het FA: J'ai été

Welke vorm is correct?

1. Il est été
2. Nous sommes été
3. Nous avons étés
4. Il a été

Vertaal: hij heeft gegeten

1. Il a mangé
2. Il est mangé
3. Ils est mangé
4. Il avons mangé

Wat is correct?

1. Elle est dansée
2. Vous êtes dansé
3. Il as dansé
4. Tu as dansé

Bezittelijk voornaamwoord

Het bezittelijk voornaamwoord zegt van wie iets is. 

Het is zijn tas

Hij heeft bloemen aan haar ouders gegeven

Verschil met NL

In het NL wordt de keuze voor Bez vnw door het onderwerp

In het FA wordt de keuze bepaald door het znw waar het bij hoort

Hij ziet zijn fiets                   Il voit son vélo

Zij ziet haar fiets                 Elle voit son vélo

Schema (leren!)

	LE	LA	L'	LES
mijn	mon	ma	mon	mes
jouw	ton	ta	ton	tes
zijn/haar	son	sa	son	ses
onze	notre	notre	notre	nos
jullie/uw	votre	votre	votre	vos
hun	leur	leur	leur	leurs

Hou jij van jouw ouders?

1. J'aime leur parents?
2. Tu aime tons parents?
3. Tu aimes tes parents?
4. Tu aimes vos parents?

Dit is haar hond (m)

1. C'est ton chien
2. C'est son chien
3. C'est son chat
4. C'est sa chien

Bijvoeglijk naamwoord

Vorm van het bijv. nw

Het BNW past zich aan aan het ZNW:

ZNW	BNW
M EV	niks
V EV	+ E
M MV	+ S
V MV	+ ES

Dus:

Un grand garçon

Une grande fille

Des grands hommes

Des grandes dames

Afwijkende vormen

	M ev	V ev	M mv	V mv
Goed	bon	bonne	bons	bonnes
Mooi	beau	belle	beaux	belles
Nieuw	nouveau	nouvelle	nouveaux	nouvelles
Oud	vieux	vieille	vieux	vieilles

Meestal voor het ZNW, maar...

Deze BNW komen vóór het ZNW!

bon	goed	nouveau	nieuw
beau	mooi	petit	klein
grand	groot	vieux	oud

Welke zin is goed?

1. Elle porte une robe bleu
2. Elle a deux petits chats
3. Les chats sont noir
4. Elle a un chambre petit

Vul de juiste vorm in:

1. Il a un nouveau lit
2. Il a un nouvelle lit
3. Il a un lit nouveaux
4. Il a un lit nouvelles

Welke zin is goed?

1. C'est une idée bons!
2. C'est une idée belle!
3. C'est un bon idée!
4. C'est une bonne idée!

Regelmatige ww op -er

Om het 'rijtje te maken', zoek je de stam van het werkwoord.

Dit doe je door - er weg te halen. Dan houd je de stam over.

Parler --> Parl

Manger --> Mang

Achter de stam komen de uitgangen

Ik	Je	+E
Jij	Tu	+ES
Hij / zij	Il / elle	+E
We	On	+E
Wij	Nous	+ONS
Jullie / u	Vous	+EZ
Zij / zij	Ils / elles	+ENT

Danser --> Dans..

	Stam =
Ik dans	dans + e	Je danse
Jij danst	dans +es	Tu danses
hij danst	dans +e	Il danse
wij dansen	dans +ons	nous dansons
jullie dansen	dans +ez	vous dansez
zij dansen	dans +ent	Ils dansent

Welke vorm is goed?

1. Il manges
2. Tu donnes
3. Elle parlez
4. Ils dansez

Welke vorm is goed?

1. Nous habitez
2. Ils habitent
3. Vous habitons
4. Je habites

Welke vorm klopt?

1. Maman prépare le dîner
2. Paul parles de l'école
3. Anne mange du chocolat
4. Mon frère s'appeller Guy