Naamwoordelijk gezegde

Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Gezegde
Werkwoordelijk gezegde 
Geeft aan wat iets of iemand doet.

Naamwoordelijk gezegde
Geeft aan wat iets of iemand is.

Slide 2 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel 
  • Maar ook uit een naamwoordelijk deel (zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord)

Slide 3 - Slide

Koppelwerkwoord
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Dit woord 'koppelt' het onderwerp aan het naamwoordelijk deel.

Slide 4 - Slide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 6 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 11 - Quiz

Het gezegde van een zin zegt wat over het onderwerp doet of overkomt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Zijn is een koppelwerkwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Welk woord is geen koppelwerkwoord?
A
Worden
B
Blijven
C
Lijken
D
Rijden

Slide 15 - Quiz

Aan het werk
- ga naar it's learning
- basis -

Slide 16 - Slide