VWO 4 Of Course unit 2 lesson 2 week task, grammar

VWO 4 - Unit 1 lesson 2.2 (a)
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VWO 4 - Unit 1 lesson 2.2 (a)

Slide 1 - Slide

Today
Class work
Booktest on Friday
Start lesson 2
Grammar: adjectives and adverbs
Grammar: comparisons

Individually 
Week task

Slide 2 - Slide

Goals
  • I understand and can apply the adjectives and adverbs.
  • I understand and can apply the comparisons. 
  • I have practised my English reading skills.
  • I recognize the vocabulary of lesson 2
  • I understand how to apply prefixes and suffixes. 

Slide 3 - Slide

Booktest on Friday
Make sure you bring the novel with you, you are not allowed to have it with you during the test, but you have to hand it in! 


Slide 4 - Slide

Of Course
Lesson 2.2 Reading
p. 57 you'll be able to


Slide 5 - Slide

Study box
Lesson 2.2 En-Du p. 85

Slide 6 - Slide

Wat zijn 'adjectives' en 'adverbs'?

Slide 7 - Mind map

Adjectives/adverbs and comparisons
Test your knowledge.

Go to app.formative.com
Use class code: EJ6A9G

Make formative test named '4 VWO Of Course lesson 2.2'



Slide 8 - Slide

Adjectives and adverbs
adjectives: bijvoeglijke naamwoorden
adverbs: bijwoorden

Basisregel: een bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord (over 'wat' iets of iemand is), een bijwoord geeft extra informatie over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, zin of ander bijwoord (over 'hoe' iets gebeurt). 

Het mooie meisje. (mooie is een bijv.nw. en zegt iets over het zelfst.nw. meisje)
Hij praat duidelijk. (duidelijk is een bijw. en zegt iets over het ww. praten)

Slide 9 - Slide

Adjectives and adverbs
Speling in het Engels:

Je maakt een bijwoord door -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten. 

beautiful - beautifully
easy - easily
quick - quickly
real - really 

Slide 10 - Slide

Adjectives and adverbs
Máár er zijn heel veel uitzonderingen, spellingsveranderingen, etc. 
1. bijvoeglijk naamwoorden met een getal schrijf je met een streepje ertussen
          sixteen-year-old girl 
          3-hour drive
2. bijvoeglijk naamwoorden die al eindigen op -ly kunnen als bijwoord gebruikt worden door er een formulering met 'way' of 'manner' aan toe te voegen
          A friendly girl.  - That girl behaves in a friendly way. 
          A silly person.   - That person acts in a silly manner. 
3. de bijvoeglijk naamwoorden difficult en impossible kunnen niet als bijwoord worden gebruikt, je moet dit dus anders gebruiken
          He managed to do this with great difficulty. 

Slide 11 - Slide

Adjectives and adverbs
Máár er zijn heel veel uitzonderingen, spellingsveranderingen, etc. 
4. de woorden daily, weekly, monthly, yearly, early, fair, high, low, far, fat, wrong en strange kunnen zowel als bijvoeglijk naamwoord als bijwoord worden gebruikt.
           This is his daily schedule.      - He goes to the gym daily. 
           It was a fair game.                   - He played fair. 
5. na de werkwoorden to taste, to look, to feel, to smell, to sound (zintuigelijke werkwoorden) en to be komt er nooit een bijwoord, maar altijd een bijvoeglijk naamwoord
           Those cookies smell great! 
           That girl is sweet. 
6. het bijwoord van good is well
           That is a good book.        - He sings really well. 

Slide 12 - Slide

Adjectives and adverbs
Als laatste moet je opletten met woorden die van betekenis veranderen als je ze met -ly gebruikt. Deze woorden blijven dus gewoon hetzelfde als ze als bijwoord worden gebruikt.

Zie hiervoor de lijst en voorbeelden uit jullie Reference Book (p 67).

Slide 13 - Slide

She walked ...
A
slow
B
slowly

Slide 14 - Quiz

They played ...
A
bad
B
badly

Slide 15 - Quiz

This idea sounds ...
A
good
B
well

Slide 16 - Quiz

He left the room ...
A
quiet
B
quietly

Slide 17 - Quiz

She looked very ...
A
happy
B
happily

Slide 18 - Quiz

It was a ... summer day.
A
perfect
B
perfectly

Slide 19 - Quiz

I ... understand what you mean.
A
perfect
B
perfectly

Slide 20 - Quiz

If you work ..., you will pass your exams.
A
hard
B
hardly

Slide 21 - Quiz

She made a ... mistake.
A
terrible
B
terribly

Slide 22 - Quiz

She is a very ... driver.
A
careful
B
carefully

Slide 23 - Quiz

Comparisons
trappen van vergelijking (vergrotende trap, overtreffende trap)

groot - groter -grootst
klein - kleiner - kleinst 
mooi - mooier - mooist
interessant - interessanter - interessantst

Slide 24 - Slide

Comparisons
2 mogelijkheden:
- je zet óf -er of -est achter het woord 
          bij bijvoeglijk naamwoorden van één lettergreep
          bij bijvoeglijk naamwoorden eindigend op medeklinker + y 
          bij de tweelettergrepige woorden common, cruel, handsome, likely,                  pleasant, polite, quiet, simple en stupid
          bij tweelettergrepige woorden die eindigen op -le, -er en -ow 


         

Slide 25 - Slide

Comparisons
2 mogelijkheden:
- óf je zet more of most voor het bijvoeglijk naamwoord
          bij bijvoeglijk naamwoorden van drie lettergrepen
          bij bijwoorden eindigend op -ly 
          bij de tweelettergrepige woorden common, cruel, handsome, likely,                  pleasant, polite, quiet, simple en stupid
          bij tweelettergrepige woorden die eindigen op -le, -er en -ow 

         

Slide 26 - Slide

Comparisons
Let op! 
- bij tweelettergrepige woorden kun je dus kiezen welke je doet
- je mag nooit én én doen!! Een woord krijgt dus of iets erachter, of iets ervoor
niet: 
big - more bigger - most biggest
interesting - more interestinger - most interestingest

         

Slide 27 - Slide

Comparisons
Er zijn ook nu flink wat uitzonderingen!
Deze staan op Reference Book p 69 en moet je leren! 

         

Slide 28 - Slide

This is the ... part of the lake.
A
deepest
B
most deep

Slide 29 - Quiz

She is always dressed in the ... fashion.
A
last
B
latest

Slide 30 - Quiz

You should drive ...
A
more careful
B
more carefully

Slide 31 - Quiz

They played ... than last week.
A
badder
B
worse
C
more bad

Slide 32 - Quiz

Could you speak a bit ..., please?
A
slowlier
B
more slowly

Slide 33 - Quiz

The hotel was more expensive ... I thought.
A
then
B
than

Slide 34 - Quiz

He got up ... than usual.
A
earlier
B
more early

Slide 35 - Quiz

She was the ... girl of the class.
A
intelligentest
B
most intelligent

Slide 36 - Quiz

Adjectives/adverbs and comparisons
Start with the grammar exercises of the week task. 

Feel like you need some extra practise or extra explanation? 

- ask questions
- watch the Youtube video at the end of this Lesson Up 
- practise extra with the adjectives/adverbs and comparisons through the exercises at the end of this Lesson Up 

Slide 37 - Slide

What to do?
Do: exercise 1 to 18 + Test Yourself

Copy: study box lesson 2.2 En-Du + Du-En
Study: study box lesson 2.2 En-Du + Du-En

Slide 38 - Slide

When finished
  • Study study box lesson 2.1 En-Du (through Quizlet) to improve your knowledge of the vocabulary
  • Practise extra grammar through Versterk Jezelf (when the results of the Test Yourself indicate you should)
  • Read your novel in order to prepare yourself for the test

Slide 39 - Slide

End of the week
Next week: lesson 2.2  

Homework: finish exercise 1 - 13 + Test Yourself, copy study box 2.1, study the words

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Link

Slide 44 - Link