Unterrichtswoche 5

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Antworten

1 Hast du die Fahrkarten für ihre Mutter?

2 Der Campingplatz liegt gleich hinter dieser Ausfahrt.

3 Kannst du das Auto mal auf den Gehweg fahren?

4 Dazu kann ich Sie leider nicht beraten.

5 Können wir den Pkw morgen abholen?

6 Ich muss dir etwas sagen: Ich habe gerade die Abfahrt verpasst.

7 Willst du deinen Freunden echt alle Sehenswürdigkeiten zeigen?

8 Meine Eltern verbringen jeden Urlaub mit ihren Freunden in Deutschland.

De keuzevoorzetsels

Wiederholung: Wahlpräpositionen

Kijk naar keuzevoorzetsel en werkwoord:

rust (Je kunt vragen: waar?) = Dativ (+3)

beweging (Je kunt vragen: waarheen?) = Akkusativ (+4)

tijdsbepaling (Je kunt vragen: wanneer?) = Dativ (+3)

Meine Mutter sitzt in … Küche (v).

1. die
2. der
3. das
4. dem

Das Heft fällt auf … Boden (m)

1. der
2. des
3. dem
4. den

Der Ball liegt unter ….. Auto (o).

1. der
2. die
3. das
4. dem

Lesen

Ziele:

Je kunt belangrijke feitelijke informatie begrijpen in korte verslagen en artikelen.

Je kunt teksten begrijpen met minder frequente woorden en uitdrukkingen.

Signaalwoorden oefenen

signaalwoorden

Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 

Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 

Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Vertaal: aber

Vertaal: zum Beispiel

Vertaal: jedoch

in plaats daarvan

pas echt

inderdaad

ook

auch

erst recht

tatsächlich/in der Tat

stattdessen

Vertaal: weil, da

1. want
2. wegens
3. omdat
4. dat

Vertaal: laut

1. volgens
2. overigens

Vertaal: der Verfasser

Vertaal: Gegensatz

wann? 

was? 

wer? 

wie?

wo?

woher?

wohin? 

wanneer?

 wat?

 wie?

 hoe?

waar?

waarvandaan?

waarheen? 

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Wat betekent het woord schließen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?

1. sluiten
2. beslissen
3. concluderen
4. besluiten

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea

goed

fout

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?

goed

fout

Waar sta je nu als het gaat om het leren voor de herkansing?

😒🙁😐🙂😃

An die Arbeit!

Was?	Kapitel 2: G Lesen: Cito-Texte Iedereen maakt de teksten binnen zijn Leerroute (ABC)
Wie?	individuell, digital / papier
Wie lange?	20 Minuten
Hilfe?	(Online) Wörterbuch
Fertig?	Mache J: 29, 30 en 31

G Lesen: Cito-Texte

Aufgabe 2

1 C

2 An den (regel 15)

G Lesen: Cito-Texte

Aufgabe 3

1 B                                       2 D

3 De kern van een goed antwoord bestaat uit de volgende drie elementen:

−(goede) prijs-kwaliteitverhouding

−(interessante) gasten

−(snel) internet / (snelle) internettoegang / (snelle) wifi

4 D (den ersten Platz, populärster, Sieger, die höchste Wertung, liegt ... ganz vorn, als

erster im Kurs, am besten gefällt)

5 Investoren (regel 30)

6 C                                     7 D

Je kunt belangrijke feitelijke informatie begrijpen in korte verslagen en artikelen.
(1 = totaal niet, 5 = klopt helemaal)

05

Je kunt teksten begrijpen met minder frequente woorden en uitdrukkingen.
(1 = totaal niet, 5 = klopt helemaal)

05

Huiswerk/ Hausaufgaben:

Meenemen: opgeladen laptop met oortjes

en de opgaven voor de schrijfopdracht J: 29, 30 en 31