Maw les H5

Maw  Hoofdstuk 5
Kaj Meijer, Britt Post, Rick Zijta
1 / 32
next
Slide 1: Slide
MawMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Maw  Hoofdstuk 5
Kaj Meijer, Britt Post, Rick Zijta

Slide 1 - Slide

Les plan

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 5

Slide 3 - Mind map

Paragraaf 5.1
Onderzoekende houding: uitgangspunten en meetinstrumenten

Slide 4 - Slide

Bronnen 
Objectiviteit van een informatie bron
-Wat is het doel van het geschrevene?
-Wat is de bredere context van geschrevene?
-Hoe zijn woorden en afbeeldingen gekozen?
-Waar, wanneer en door wie is de informatie tot stand gekomen? Op welke wijze zijn informatiebronnen verzameld

 .

Slide 5 - Slide

Bronnen 
 

  -betrouwbaar -> Alle informatie 100% correct
    - representatief -> De bron past bij wat je onderzoekt

 

Slide 6 - Slide

Wetmatige kansen
Natuurwetten
Kansen

Bijvoorbeeld als iemand vaak valt is de Kans groter dat hij iets breekt


Slide 7 - Slide

Soorten onderzoek
Kwantitatief -> Verzameld data gebaseerd op aantallen
Kwalitatief -> Verzameld data gebaseerd op Meningen en gevoelens van de geonderzochte

Slide 8 - Slide

Enquete
Experiment
Interview
Observatie

Slide 9 - Drag question

Meetinstrumenten

- Enquete 
- Interview
-Observatie
-Experiment -> kunstmatige situatie


Slide 10 - Slide

- Je weet hoe je bronnen kunt selecteren en wanneer bronnen betrouwbaar en representatief zijn 
- Je weet wat wetmatigheden en kans inhouden en kunt deze toepassen op een bron 
-Je weet wat het verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek is 
-Je kent de 4 verschillende meetinstrumenten en de voor- en nadelen ervan
Leerdoelen Paragraaf 5.1

Slide 11 - Slide

Paragraaf 5.2
Variabelen en Hypothesen

Slide 12 - Slide

Variabelen
-Kenmerk van een object, actor, samenleving
- Het kan variëren 

Bijvoorbeeld: Opleidingsniveau

Slide 13 - Slide

Hypothese
- Toetsbare stelling
- Veronderstelling hoe de werkelijkheid in elkaar zit
- Begin van onderzoek genoemd -> Leidt onderzoeksvraag 


- Na onderzoek aangenomen of verworpen

Slide 14 - Slide

- Je weet variabelen en kunt deze herkennen in een bron
- Je weet wat een hypothese is, hoe je dit kunt toepassen bij het doen van een onderzoek en kunt een hypothese herkennen in een bron
- Je weet hoe je een conceptueel model moet opstellen en wat je uit een conceptueel model kunt afleiden
Leerdoelen Paragraaf 5.2

Slide 15 - Slide

Paragraaf 5.3
Zorgvuldig operationaliseren : indicatoren en categorieën 

Slide 16 - Slide

Conceptueel model
Invloed van een variabelen weergeven 

Bijvoorbeeld 
Sekse -> Loon

(Schets van een onderzoeksvraag)

Slide 17 - Slide

Operationaliseren
''De manier waarop de centrale verschijnselen in het onderzoek worden gemeten''

Indicator -> Maakt een variabele meetbaar op een bepaald niveau 



Slide 18 - Slide

Welke eisen horen bij een onderzoek
A
Betrouwbaar, Representatief,
B
Representatief, Validiteit,Objectiviteit
C
Validiteit, Betrouwbaar, Representatief
D
Kwalitatief,Objectiviteit, Representatief

Slide 19 - Quiz

Eisen onderzoek
- Betrouwbaar -> Vrij van toeval en vrij van willekeurige meetfouten
Validiteit -> ''Meetinstrument meet wat er moest worden onderzocht''
- Representatief -> Steekproef komt overheen met populatie


Slide 20 - Slide

Schietschijven

Slide 21 - Slide

Sociale categorieën 
- Groep mensen met dezelfde achtergrondkenmerken tijdens een onderzoek


1.Helemaal mee oneens 
2.Mee oneens
3.Geen mening
4.Mee eens
5.Helemaal mee eens

Slide 22 - Slide

- Je weet hoe je de meting van een onderzoek kunt operationaliseren
- Je weet wat indicatoren zijn en kunt dit herkennen in een bron
- Je weet wat de 3 eisen aan een onderzoek zijn en kunt deze toepassen in een bron
- Je weet wat sociale categorieën zijn en kunt deze herkennen in een bron
Leerdoelen Paragraaf 5.3

Slide 23 - Slide

Paragraaf 5.4
Samenhang ontdekken: correlatie en causaliteit

Slide 24 - Slide

Correlatie
-Correlatie = Samenhang tussen verschillende variabelen 

Bijvoorbeeld -> Het verband tussen gemiddelde cijfer en motivatie 

- Kan zowel positief als negatief zijn

Slide 25 - Slide

Causaliteit
-Bij causaliteit is er sprake van een oorzakelijk verband tussen twee variabelen 

Bijvoorbeeld : Leeftijd -> Lengte

Slide 26 - Slide

(On)Afhankelijke variabelen
-De variabelen die als oorzaak wordt gezien als de onafhankelijke variabelen 

-De variabelen die wordt beïnvloed is de afhankelijke variabelen 

Bijvoorbeeld -> Het opleidingsniveau (Onafhankelijk), inkomen (afhankelijk)

Slide 27 - Slide

Antwoord hier op de examenvraag

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

intervenierende variabelen
-De afhankelijke en de onafhankelijke variabelen wordt beïnvloed door een derde variabelen

Slide 30 - Slide

- Je weet wat correlatie en causaliteit inhouden, kan het verschil uitleggen en kunt beide verbanden herkennen in een bron
- Je weet het verschil tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen en kunt deze toepassen
- Je weet wat een interveniërende variabele zijn en kunt deze kennis toepassen op een bron
Leerdoelen Paragraaf 5.4

Slide 31 - Slide

Schietschijven

Slide 32 - Slide