Meervoud 2

• Nederlands
• Basisschool
• Praktijkonderwijs
• Groep 6
• Leerjaar 2

Doel van de les:

Aan het einde van de les weet je :

hoe je een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) in het meervoud moet zetten en op welke 3 manieren dit moet.

Eerst een paar vragen.....

Wat weet je al?

Wat is het meervoud van plant?

1. plants
2. plantes
3. planten
4. plantens

Wat is het meervoud van tijd?

1. tijdsen
2. tijdse
3. tijds
4. tijden

Wat is het meervoud van boek?

1. boeks
2. boeken
3. boekes
4. boekt

Regel 1:

Meestal komt er: - en achter het woord als je meervoud maakt.

Dat is eenvoudig!

Let wel op de spelling van lange en korte klank - woorden : boom - bomen/  bos - bossen.

Regel 2....

weer eerst een paar vragen:

Meervoud van jongen?

Meervoud van meisje?

Meervoud van vinger?

Regel 2:

Na  - je/ - el / -en / -er/ - ie

zet je een S achter het woord om meervoud te maken

Dus..... wat is het meervoud van vakantie?

Regel 3:

Weet je het nog?

Meervoud van taxi:

1. taxies
2. taxis
3. taxien
4. taxi's

Meervoud van oma?

1. omas
2. omie
3. omaen
4. oma's

Meervoud van baby?

1. babies
2. baby's
3. babys
4. balen

Regel 3: een -'s komt na:

-a

-o

-u

-i

-y

Dus eigenlijk na alle klinkers

behalve de -e

want die zit al bij regel 2.

Dus?

Meervoud maak je door: 

     1) - en achter het woord.

2) -s achter het woord.

3) 's achter het woord.

*Eindvraag:
Op welke drie manieren maak je meervoud?