Biologie Hoofdstuk 12

Biologie 
Hoofdstuk 12
extra voor eigenwijze
1 / 13
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Biologie 
Hoofdstuk 12
extra voor eigenwijze

Slide 1 - Slide

Wat maakt de hypofyse zo een belangrijke hormoonklier?
A
de hypofyse produceert 7 verschillende hormonen.
B
de hypofyse is een exocriene klier
C
de hypofyse produceert 8 verschillende hormonen.
D
de hypofyse zit vast aan de hypothalamus.

Slide 2 - Quiz

De hypofyse is een erg belangrijke hormoonklier, omdat hij vast zit aan de hypothalamus

wat zorgt voor een koppeling tussen het hormonenstelsel en het zenuwstelsel.

Slide 3 - Slide

Wat is de reden dat bij peptide hormonen een receptoreiwit op het doel-orgaan/weefsel/cel zit?
A
zonder receptor eiwit vind het hormoon het doel-orgaan/weefsel/cel niet.
B
de hormoon kan niet door het celmembraan zonder receptor eiwit.
C
het hormoon heeft geen werking zonder receptor eiwit.

Slide 4 - Quiz

bij een peptide hormonen zit een receptoreiwit op het doel-orgaan/weefsel/cel, omdat zonder receptor eiwit vind het hormoon het doel-orgaan/weefsel/cel niet.


Als er geen receptor is, dan komt het hormoon met de signaalstof nooit bij de doel-wit/orgaan/cel.

Slide 5 - Slide

Hoe worden steroid hormonen vervoerd naar het doel-orgaan/weefsel/cel?
A
Steriod hormonen worden getransport met transport eiwitten.
B
de steriod hormonen lossen op in bloedvaten, want ze zijn hydrofiel.
C
steriod hormonen transporten via ion-kanalen naar het doel- orgaan/weefsel/cel.

Slide 6 - Quiz

Steriod hormonen transporten  naar het doel-orgaan/weefsel/cel, met behulp van transporteiwitten.
Steriod hormonen zijn hydrofobe en kunnen niet oplossen in de bloedvaten, daarom binden ze aan een transporteiwit. 

Slide 7 - Slide

Bij een stijging van de norm calcium concentratie in het bloed:
A
reageren de calcium-receptoren en geven de schildklieren calcitonine af.
B
reageren de calcium-receptoren en valt bij de schildklieren de remming op afgifte van het PTH weg.
C
reageert de alvleesklier en geeft insuline af.
D
de insuline-receptoren reageren en nemen glucose op uit het bloed.

Slide 8 - Quiz

Bij een stijging van de norm calcium concentratie in het bloed:reageren de calcium-receptoren en geven de schildklieren calcitonine af.
als er calcitonine in het bloed komt stimuleert het de botcellen om calcium op te nemen en remt het de neuronen om calcium te recyclen uit het voorurine. antwoord B is de reactie bij een daling en C/D is het 12.4 glucoseconcentratie proces.

Slide 9 - Slide

Bij diabetes 1 krijg je te weinig/geen insuline, waardoor de cellen weinig/geen glucose kunnen opnemen. De oorzaak bij diabetes 1 ligt aan:
A
de receptoren die niet goed reageren op het insuline hormoon.
B
Er te weinig insuline receptoren bij de eilandjes van Langerhans functioneren.
C
de eilandjes van Langerhans die zijn B-cellen zijn beschadigd.
D
de glucose opnemende cellen zijn beschadigd waardoor ze geen glucose op kunnen nemen.

Slide 10 - Quiz

Bij diabetes 1 krijg je te weinig/geen insuline, waardoor de cellen weinig/geen glucose kunnen opnemen. De oorzaak bij diabetes 1 ligt aan: De eilandjes van Langerhans die zijn B-cellen zijn beschadigd.
Bij diabetes 1 zijn de eilandjes van Langerhans beschadigd waardoor ze geen/weinig insuline maken. Bij diabetes 2 heb je falende receptoren. 

Slide 11 - Slide

De reactie op kou, gaat in deze volgorde:
A
TSH afgifte -> TRH afgifte -> T4 en T3 afgifte -> reageren de doelwit cellen.
B
T4 en T3 afgifte -> THR afgifte -> TSH afgifte -> reagerende doelwitcellen.
C
T4 en T3 afgifte -> TSH afgifte -> THR afgifte -> reagerende doelwitcellen.
D
TRH afgifte -> TSH afgifte -> T4 en T3 afgifte -> reageren de doelwit cellen.

Slide 12 - Quiz

De reactie op kou, gaat in deze volgorde: THR afgifte -> TSH afgifte -> T4 en T3 afgifte -> reageren de doelwit cellen.
De hypothalamus geeft THR af aan de hypofyse, wat hypofyse stimuleert om TSH af te geven aan de schildklier. hierdoor geeft de schildklier 2 hormonen af T3 en T4. T4 is nog niet erg actief en kan bij de lever om worden gezet in T3. T3 laat de doelwitcellen reageren wat zorgt voor warmte. 

Slide 13 - Slide