Herhaling hoofdstuk 1 en 2

Hoofdstuk 1
Herhaling
1 / 29
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
Herhaling

Slide 1 - Slide



Een artikel wordt 8% duurder en kost nu €25,-.
Hoeveel was de oude prijs?

Antwoord met komma en zonder €

Slide 2 - Open question

Antwoord
Een artikel wordt 8% duurder en kost nu €25,-. 
Hoeveel was de oude prijs?

€25,- = 108%
oud = 100%
Dus  25 : 108 x 100 = €23,15

Slide 3 - Slide

Op een dag vertrokken van Schiphol 147 KLM-vliegtuigen. Dat was 40,5% van alle toestellen. Hoeveel toestellen vertrokken die dag van Schiphol?

Slide 4 - Open question

Antwoord
Op een dag vertrokken van Schiphol 147 KLM-vliegtuigen. Dat was 40,5% van alle toestellen. Hoeveel toestellen vertrokken die dag van Schiphol?

147 = 40,5%
totaal = 100%
Dus 147 : 40,5 x 100 = 363 toestellen

Slide 5 - Slide


Bereken hoeveel asielzoekers land A moet opnemen.

Slide 6 - Open question

Verhouding van de inwoneraantallen tussen de landen:

land A : land B : land C
     27    :     26     :     37

Dat zijn 27 + 26 + 37 = 90 delen

            dus

Land A moet 2232 asielzoekers opnemen. 

90744027=2232

Slide 7 - Slide

Tijdens de Olympische Spelen in Tokio won Sifan Hassan de gouden medaille op de 10000 meter in een tijd van 29.55,32. Wat was haar gemiddelde snelheid in km per uur? Rond af op 1 decimaal.

Slide 8 - Open question

10000 meter in 29.55,32 betekent 10000 meter in 29 minuten en 55,32 seconden
Tijd in seconden: 29 x 60 + 55,32 = 1795,32

Snelheid in meter per seconde:  
                            


Snelheid in kilometer per uur:                                                           
                                                         km/uur 





5,570...3,6=20,052...20,1
1795,3210000=5,570...sm

Slide 9 - Slide


Slide 10 - Open question

Antwoord wordt gevraagd in mm, dus handig om de gegevens eerst naar mm3 en mm2 om te zetten:
oppervlakte   -->    70 m2 =  70 x 10  mm2  
oppervlakte dus factor 100 gebruiken en 3 stappen naar rechts dus x 1003 = x 106  

inhoud --> 5 L = 5 dm3 = 5 x 10 6  mm3
inhoud dus factor 1000 gebruiken en 2 stappen naar rechts dus x 1000 = x 106   

oppervlakte x hoogte = inhoud  --> hoogte (dikte verflaag) = inhoud/oppervlakte

                                          dus dikte verflaag is 0,07 mm
           
km     hm     dam     m     dm     cm     mm   (zie les over omrekenen)
7010651060,07

Slide 11 - Slide

Geef door interpoleren een schatting van het aantal verkochte vliegvakanties in 1999.

Slide 12 - Open question

Antwoord
In 4 jaar tijd 4955-4163= 792
in 1 jaar               = 198
1999 is 3 jaar later, 
dus 
4163 + 3 x 198 = 4757 vliegvakanties in 1999.


4792

Slide 13 - Slide

Geef door extrapoleren een schatting van het aantal verkochte vliegvakanties in 2020.

Slide 14 - Open question

Antwoord
In 12 jaar tijd 5211 - 4955 = 256
in 1 jaar               = 21,33...
2020 is 8 jaar later, 
dus 
5211 + 8 x 21,33... = 5382 vliegvakanties in 2020.


12256

Slide 15 - Slide

Herhalen hoofdstuk 2

Slide 16 - Slide

Hoeveel broers en zussen zijn er in totaal?

Slide 17 - Slide

Hoeveel broers en zussen zijn er in totaal?

Slide 18 - Open question

Wat wordt bedoelt met cumulatieve waardes
A
Percentages
B
elke keer alle vorige waardes opgeteld
C
Absolute waardes
D
geen idee

Slide 19 - Quiz

Vraag
De wachttijden van 300 klanten zijn verwerkt in de relatieve cumulatieve frequentie polygoon. Hoeveel klanten stonden minder dan 100 seconde in de rij?

Slide 20 - Slide

Hoeveel klanten stonden minder dan 100 seconde in de rij?

Slide 21 - Open question

In welke klasse ligt
de modus
(modale klasse)?
A
25-<35
B
35-<45
C
45-<55
D
55-<65

Slide 22 - Quiz

In welke klasse ligt
de mediaan?
A
25-<35
B
35-<45
C
45-<55
D
55-<65

Slide 23 - Quiz

Antwoord
totale frequentie = 70

70 : 2 = 35, 
dus 35e en 36e getal
En die ligt in de klasse
45-<55

Slide 24 - Slide

Wat is het gemiddelde? afronden op 1 decimaal

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

spreidingsbreedte =
A
Grootste getal - kleinste getal
B
Q3-Q1
C
De standaardafwijking
D
Geen idee

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Vragen?


Succes met het tentamen

Slide 29 - Slide