A: klauwen met lange nagels waarmee ze hun prooi vastpakken en doden.
B: poten met zwemvliezen
C: lange poten met lange tenen waarmee ze gemakkelijk in hoog gras of ondiep water kunnen lopen.
D: poten met tenen naar voren en achteren waarmee ze op en neer langs boomstammen lopen.
Match nummer 1 t/m 4 met de juiste letter.