Week 47 Nederlands 2M

Nederlands 2M week 50
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 2M week 50

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Afspraken in de les



  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Nieuw Nederlands, een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => in je tas!
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 4 - Slide

Huiswerk weektaak 50
Maak opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 106 en 107


Slide 5 - Slide

Week 50  - 13 december t/m 
17 december 2021
  • Vervolg grammatica zinsdelen en woordsoorten.
  • Start meewerkend voorwerp
  • bziwb - code LessonUp
  • Lezen aan het begin van de les. Rapport 1 en 2: leesniveau 1 en 2. Rapport 3 niveau 2. 
  • Cijfers vlogboek en so uiterlijk woensdag 15 december

Slide 6 - Slide

PTD rapportperiode 2 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toetsvorm
Leerstof/ doel 
Tijd
Weging
Herk.

201
SO
Grammatica zinsdelen en woordsoorten H. 3 en H. 4
45 min
1
Nee
202
PW
Lezen H. 3 en 
H. 4 en ws H. 3 en H. 4
45 min
3
Nee
203
SO
Schrijven zakelijke e-mail + presentatie film 
45 min
1
Nee

Slide 7 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige week zijn we gestart met: grammatica en zinsdelen, het lijdend voorwerp. Deze week gaan we door met het meewerkend voorwerp.

Slide 9 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer/kun je:

  • het meewerkend voorwerp van een zin vinden.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt  uitleg.

Slide 11 - Slide

Meewerkend voorwerp (bladzijde 106)
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets verteld of gegeven wordt. Een mv kan beginnen met aan, maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je het er meestal wel voor zetten. Als het wel met aan begint, moet je het kunnen weglaten. Soms moet je dan wel iets aan de woordvolgorde veranderen.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Maken
  • Maak opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 106/107

Slide 15 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald? 

Weet je nu/kun je nu:

  • het meewerkend  voorwerp van een zin vinden.

Slide 16 - Slide

Nakijken

Slide 17 - Slide

Huiswerk weektaak 49
Maak opdracht 1 op bladzijde 80.

Maak opdracht 2 t/m 5 op bladzijde 81

Slide 18 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 80
1 pv = gaat; ow = Lotte; wg = gaat werken
2 pv = zijn; ow = twee kunstgrasvelden; wg = zijn gemaakt
3 pv = heeft; ow = Sven; wg = heeft geschaatst
4 pv = berg; ow = jij; wg = berg op
5 pv = zal; ow = Jinthe; wg = zal moeten uitstellen
6 pv = zijn; ow = Lies en Chris; wg = zijn verhuisd

Slide 19 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 81
1 pv = heeft; ow = onze judoleraar; wg = heeft aangemaakt; lv = een Facebookpagina
2 pv = hebben; ow = we; wg = hebben bekeken; lv = een serie op Netflix
3 pv = zou; ow = ik; wg = zou mogen lenen; lv = jouw telefoonoplader
4 pv = geeft; ow = Yovanka; wg = geeft; lv = een slipcursus
5 pv = heeft; ow = Samira; wg = heeft gelezen; lv = die twee boeken
6 pv = heeft; ow = de loodgieter; wg = heeft kunnen repareren; lv = het lek in ons dak

Slide 20 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 81
1 ja
2 nee
3 nee
4 ja
5 nee
6 nee

Slide 21 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 81
1 lv
2 lv
3 ow
4 ow
5 ow
6 pv

Slide 22 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 81
7 x
8 lv
9 x
10 lv
11 ow
12 wg

Slide 23 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 81
1 pv = zit; ow = mijn moeder; wg = zit te voeren; lv = een skypegesprek
2 pv = probeerde; ow = Dylana’s pony; wg = probeerde te springen; lv = -
3 pv = komt; ow = deze trein; wg = komt aan; lv = -
4 pv = wil; ow = Ben; wg = wil zitten; lv = -
5 pv = ben; ow = je; wg = ben aan het maken; lv = huiswerk;
6 pv = liepen; ow = Alex en Jasper; wg = liepen op te scheppen; lv = -

Slide 24 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald? 

Weet je nu/kun je nu:

  • het meewerkend  voorwerp van een zin vinden.

Slide 25 - Slide

Weektaak afgerond!!!

Slide 26 - Slide