schooltaalwoorden 60 t/m 69

Nederlands - schooltaalwoorden


60 tot en met 69

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - schooltaalwoorden


60 tot en met 69

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Schooltaalwoorden

  • Ik kan het schooltaalwoord schrijven.
  • Ik weet de betekenis van het schooltaalwoord.
  • Ik kan het schooltaalwoord in een zin zetten.
  • Ik kan een zin maken met een schooltaalwoord. 


 

Slide 2 - Slide

Uitleg

We oefenen met de schooltaalwoorden



 

Slide 3 - Slide

Welke vijf schooltaalwoorden ken je al?

Slide 4 - Open question

Wat betekent: garanderen?

timer
0:35
A
zekerheid geven
B
ergens iets uithalen
C
contact hebben
D
iemand wil iets geven

Slide 5 - Quiz

Wat betekent: de klem ?

timer
0:35
A
wat je leert op school
B
het contact tussen mensen
C
waarmee je iets kunt vastzetten
D
wat je doet of zegt als antwoord op iets

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: echter ?

timer
0:35
A
tijdens
B
alleen dat
C
maar
D
maximaal

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: halen uit ?

timer
0:35
A
zekerheid geven
B
ergens iets uit halen
C
heel goed leren
D
met een snelle beweging verplaatsen

Slide 8 - Quiz

Wat betekent: matig ?

timer
0:35
A
goed
B
niet veel, niet goed
C
onvoldoende
D
slecht

Slide 9 - Quiz

Welk woord past in deze zin?
We kunnen met windmolens energie ..... .... de wind.
timer
0:35
A
garanderen
B
communiceren
C
halen uit
D
behoren tot

Slide 10 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Ik zet het stuk hout vast met een .......

Typ het woord.


timer
0:35

Slide 11 - Open question

Welk woord past in deze zin?
Hoe ging je presentatie? .........., voldoende of goed.
timer
0:35
A
Datgene
B
Technisch
C
Echter
D
Matig

Slide 12 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Mijn vriendin .............. dat ze vanavond mijn fiets terugbrengt.
timer
0:40

Slide 13 - Open question

Welk woord past in deze zin?

Mijn vader is geopereerd. Hij mocht ..... al na twee weken naar huis.
timer
0:35
A
tijdens
B
daarna
C
alleen dat
D
echter

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: de communicatie ?
timer
0:35
A
tijdens
B
wat je leert op school
C
maximaal snel
D
het contact tussen mensen

Slide 15 - Quiz

Wat betekent: met klem zeggen ?

timer
0:35
A
iets heel duidelijk zeggen
B
contact hebben
C
horen bij
D
je laat je gevoel horen en zien (schrijven, tekenen,...

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: in de loop van ?

timer
0:35
A
tijdens
B
niet veel, niet goed
C
heel weinig
D
ervoor

Slide 17 - Quiz

Wat betekent: communiceren ?

timer
0:50
A
horen bij
B
contact hebben
C
iemand wil iets geven
D
met een snelle beweging verplaatsen

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: datgene

timer
0:35
A
daarna
B
voorkeur
C
hevig, sterk
D
alleen dat

Slide 19 - Quiz

Wat betekent: de leerstof ?

timer
0:35
A
waarmee je iets kunt vastzetten
B
wat je leert op school
C
kennis en dingen die nodig zijn om apparaten te laten werken
D
wat je doet of zegt als antwoord op iets

Slide 20 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

De ....... tussen mijn mentor en mij gaat goed.



timer
0:35

Slide 21 - Open question

Welk woord past in deze zin?

Mijn moeder ...... ....... ...... : 'Je moet NU vertrekken! Anders mis je de bus.'

Typ het woord.


timer
0:40

Slide 22 - Open question

Welk woord past in deze zin?

.... .... .... .... de middag kom ik op bezoek.
timer
0:50
A
behoren tot
B
met klem zeggen
C
zo weinig mogelijk
D
in de loop van

Slide 23 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Oefen alleen .......... wat nodig is voor de rekentoets: hoofdstuk 1, 2 en 3.
timer
0:35
A
datgene
B
technisch
C
echter
D
omheen

Slide 24 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

De docent schrijft ..... ....... voor de rekenles op het bord.
timer
0:35
A
de communicatie
B
halen uit
C
de keuze
D
de leerstof

Slide 25 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

We ......... met de gemeente via e-mail en Whatsapp.
timer
0:35
A
wegschieten
B
uitdrukken
C
communiceren
D
reageren

Slide 26 - Quiz

Wat is de tegenstelling van: groot ?
timer
0:35
A
rond
B
laag
C
dun
D
klein

Slide 27 - Quiz

Wat is het synoniem (ander woord) voor: echter ?
timer
0:35
A
voordat
B
nadat
C
maar
D
technisch

Slide 28 - Quiz

Maak een zin met deze woorden:

kom - de middag - In de loop van - op bezoek - ik


timer
0:50

Slide 29 - Open question

Maak een zin met: de leerstof

timer
0:50

Slide 30 - Open question

Hoeveel nieuwe woorden heb je nu geleerd?

timer
0:50
A
0
B
1 - 5
C
6 - 10
D
meer dan 10

Slide 31 - Quiz

Geef jezelf een beoordeling. Hoe ging het?

timer
0:50
A
niet goed
B
voldoende
C
ruim voldoende
D
goed

Slide 32 - Quiz

Hoe vond je de les?

timer
0:50
A
saai
B
oké
C
leuk en leerzaam
D
niet leuk, wel leerzaam

Slide 33 - Quiz

Einde

Bedankt dat je meedeed.


Goed gewerkt!

Slide 34 - Slide