Ch.5, Gramm. C , week 27 h2

BIENVENUE!!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

BIENVENUE!!

Slide 1 - Slide

Grammaire C
Chapitre 5
- Passé Composé (C)
- Préposition des pays (I)
+
- Les devoirs
C'était vraiment difficile?
On va répéter alors!

Slide 2 - Slide

Bron C: Passé composé

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Let op! / Attention!
99% van de ww wordt vervoegd met avoir.
Er zijn er maar een paar die met être worden vervoegd.

Voor alsnog zijn dat voor jullie dus alleen:
aller, partir, arriver, tomber, rester, rentrer, sortir

Slide 5 - Slide

Alle woorden in 'het huis van être' vervoeg je in de p.c. met être.

Slide 6 - Slide

ATTENTION!!
Gebruik je être als hulpwerkwoord, dan kan er een extra 'e' en/of 's' achter het voltooid deelwoord komen.

Slide 7 - Slide

Par exemple
Hij is gegaan: il est allé

Zij is gegaan: Elle est allée

Wij zijn gegaan: Nous sommes allés

Sophie en Marie zijn gegaan: Sophie et Marie sont allées

Slide 8 - Slide

ik heb gekeken
A
j'ai regarde
B
j'ai regardé
C
tu as regarde
D
il ai regardé

Slide 9 - Quiz

Wij zijn geweest
A
Nous sommes été
B
Nous sommes eu
C
Nous avons été
D
Nous avons eu

Slide 10 - Quiz

Zij (vrl) zijn vertrokken
A
elles sont parti
B
elles ont parti
C
ils sont partis
D
elles sont parties

Slide 11 - Quiz

Hij is gegaan
A
Il est allé
B
il a allé
C
on a allé
D
tu es allé

Slide 12 - Quiz

Hij heeft gemaakt
A
Il a faire
B
il est faire
C
il a fait
D
il a faite

Slide 13 - Quiz

Jij bent gebleven
A
Tu as resté
B
Tu es resté
C
il est resté
D
elle est restée

Slide 14 - Quiz

Bron I: prépositions des pays

Slide 15 - Slide

Voorzetsels bij landen en steden
De voorzetsels bij landen en steden zijn: in/naar

In/naar = à/en/au/aux

Maar weet je ook nog wanneer je welk voorzetsel moet gebruiken?


Slide 16 - Slide

Welk voorzetsel past hier?
Nous allons ____ France cet été.

Slide 17 - Open question

Welk voorzetsel past hier?
Elle habite _____ Bordeaux.

Slide 18 - Open question

Welk voorzetsel past hier?
Vous allez partir ____ Portugal?

Slide 19 - Open question

Les devoirs
* Faire ex. 22 + 24 
* Apprendre voc A + B
* Apprendre gramm.C + G 
 (chapitre 6)

Slide 20 - Slide