Zoek het foute woord

• Spelling
• Basisschool
• Groep 5

Het lammetje huppelt vrolijk in de wij.

1. wij
2. de zin is helemaal goed
3. lammetje
4. huppelt

de zak aardappels weegt vijf kielo.

1. aardappels
2. kielo
3. weegt
4. de zin is helemaal goed

Buiten is het heel erg koud

1. De zin is helemaal goed
2. koud
3. erg
4. buiten

Het hondtje speelt graag met zijn baasje

1. baasje
2. hondtje
3. de zin is helemaal goed
4. speelt

Het liefe meisje liep naar huis.

1. liep
2. de zin is helemaal goed
3. liefe
4. meisje

De pouze ging snel voorbij

1. De zin is helemaal goed
2. snel
3. pouze
4. voorbij

Op straat waren mensen hard aan het lachen.

1. waren
2. straat
3. de zin is helemaal goed
4. lachen

Het nood weer zorgde voor veel schade.

1. nood weer
2. schade
3. zorgde
4. de zin is helemaal goed.

Wij lesen in een spannend boek.

1. lesen
2. de zin is helemaal goed.
3. boek
4. spannend

Deze opdracht vind ik helemaal niet moeilik.

1. opdracht
2. moeilik
3. de zin is helemaal goed
4. helemaal

De kinderen spelen op het schoolplijn.

1. spelen
2. kinderen
3. schoolplijn
4. de zin is helemaal goed

Saamen kunnen we hem helpen.

1. Saamen
2. de zin is helemaal goed
3. hem
4. helpen

het oppakken van de dozen lukt me niet.

1. oppakken
2. dozen
3. de zin is helemaal goed
4. deze

Dit is een zeldzame vis soort.

1. de zin is helemaal goed
2. vis soort
3. is
4. zeldzame

De kinderen tekenen al de hele middag.

1. tekenen
2. kinderen
3. middag
4. de zin is helemaal goed

Over tien minuuten is de school uit.

1. minuuten
2. school
3. de zin is goed
4. uit

mijn oma vindt winkellen heel leuk

1. winkellen
2. leuk
3. vindt
4. oma

Wij proeven de verse appeltaart.

1. appeltaart
2. verse
3. proeven
4. de zin is helemaal goed.

Het kindje heeft een plijster nodig.

1. de zin is helemaal goed
2. plijster
3. kindje
4. heeft

De kouwgom heeft geen smaak meer.

1. heeft
2. kouwgom
3. geen
4. smaak