H2 - Grammatica ZD par. 5 - WG of NG

H2 Grammatica zinsdelen: 
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Grammatica zinsdelen: 
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je weet (weer) wat een werkwoordelijk gezegde (wg) is. 
- Je weet (weer) wat een naamwoordelijk gezegde (ng) is.
- Je kunt beide herkennen.
- Je kunt beide correct noteren. 

Daarna: zelf aan de slag met opdrachten.

Slide 2 - Slide

Het gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde.

                                      OF !!!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

(niet allebei tegelijk)

Slide 3 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde = ng
- Wanneer is het?
- Hoe herken je het?
- Hoe noteer je het?

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het NG vertelt over WAT het onderwerp IS / WORDT OF BLIJFT.

Vb. Zij is verliefd.
Pv = is
Ow = zij
Ng = is [verliefd] 
>>> is = ww deel van het gezegde (alle ww uit de zin, incl. pv)
         verliefd = nw deel van het gezegde (eigenschap, tussen haken)


Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het WG vertelt over WAT het onderwerp DOET.

Vb. Zij heeft naar school gefietst.
Pv= heeft
Wg= heeft gefietst > alle werkwoorden in de zin (incl. pv)

Slide 6 - Slide

Koppelwerkwoorden van het NG
Koppelwerkwoord:
- ZWaBBeLS = zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
(extra: heten, dunken, voorkomen)
- Belangrijkste ww in de zin (hoe vind je dat?)
- Moet aangeven dat het onderwerp iets is/wordt/blijft

Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.




Slide 7 - Slide

Let op!

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft NOOIT een lijdend voorwerp
Let op:

Slide 8 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Slide

Noteer: wg = ... // ng = ...
(eigenschap tussen vierkante haken)
1. De hockeycoach / is / streng.

Slide 10 - Open question

Naamwoordelijk gezegde

1. De hockeycoach / is / streng.
ng = is [streng] (streng = eigenschap)
is = koppelwerkwoord (de coach is/wordt/blijft iets)

Slide 11 - Slide

Noteer: wg = ... // ng = ...
(eigenschap tussen vierkante haken)
2. Siem / wordt / docent bevo.

Slide 12 - Open question

Naamwoordelijk gezegde

2. Siem wordt docent bevo.
ng = wordt [docent bevo] (docent bevo = eigenschap)
wordt = koppelwerkwoord (Siem is/wordt/blijft iets)

Slide 13 - Slide

Noteer: wg = ... // ng = ...
(eigenschap tussen vierkante haken)
2. Nova wil later een beroemde pianiste worden.

Slide 14 - Open question

Naamwoordelijk gezegde


3. Nova wil later een beroemde pianiste worden.
ng = wil [een beroemde pianiste] worden (álle werkwoorden opnemen!)
worden = koppelwerkwoord (Nova is/wordt/blijft iets)

Slide 15 - Slide

WG / NG

Slide 16 - Slide

Zelf aan de slag 
Maak opdracht 1 t/m 3 (blz. 215)

Zoek het belangrijkste werkwoord uit de zin.
Bedenk of je dat werkwoord doet (WG) of is/wordt/blijft (NG)
Opdracht 1: alleen WG
Opdracht 2: alleen NG
Opdracht 3: door elkaar


Slide 17 - Slide