begrijpend lezen les 5: Tussenkopjes en verwijswoorden

 Begrijpend lezen 5
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 Begrijpend lezen 5

Slide 1 - Slide

Lezen
10 minuten

Slide 2 - Slide

Deze les


  • Opbouw alinea's herhalen.
  • Leer je wat tussenkopjes zijn.
  • Leer je wat verwijswoorden zijn






Slide 3 - Slide

Alineaopbouw
  • Alinea = een stuk tekst die bestaat uit een paar zinnen die bij elkaar horen (want ze gaan over hetzelfde deelonderwerp)

  • Zo kun je een alinea herkennen:
  1. Nieuwe regel
  2. Witregel
  3. Inspringen

  • Alinea = kernzin + toelichting/voorbeeld/extra uitleg
  • Kernzin = belangrijkste zin van een alinea



Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Tussenkopjes
  • lijken op een soort (tussen)titel
  • kunnen in het kort aangeven over welk deelonderwerp de alinea gaat.
  • zijn geen hele zinnen, vaak maar één of enkele woorden.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
  • In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden . Een schrijver gebruikt ze om woorden niet telkens te herhalen, waardoor een tekst saai wordt.
  • Frank eet een appel, daarna drinkt Frank koffie en dan pakt Frank zijn tas in
  • Verwijswoorden kunnen naar één woord, maar ook naar een groepje woorden of een hele zin  verwijzen.
  • Verwijswoorden verwijzen bijvoorbeeld naar een persoon, een gebeurtenis of naar een plek.
  • Voorbeelden van verwijswoorden: Ik, jij, hij, zij, jullie, wij, het, mijn, jouw, die, dat, dit, deze, toen, daar en hier.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Verwijswoorden
  • Michelle heeft gisteravond het werkstuk voor aardrijkskunde gemaakt, zodat ze in het weekend naar het strand kan. (ze?: Wie kan in het weekend naar het strand)
  • Bij een bekende webwinkel heb ik twee nieuwe spellen gekocht, want ze waren in de aanbieding. (ze? Wat was *waren* in de aanbieding?)
  • Mijn neef is Nederlands kampioen judo geworden. Dat vind ik een goede prestatie. (Dat? Wat vind ik een goede prestatie?

Slide 10 - Slide

timer
1:00
Samenvatting van de tekst in 1 zin.
Een tekst kun je in logische stukken indelen. Een stuk dat bij elkaar hoort, heet een ...
Waar de tekst over gaat, in een of enkele woorden. 
Het onderwerp van een alinea
Overtuigen, amuseren, informeren
globaal, zoekend, precies lezen
Hoofdgedachte
Alinea
Onderwerp
Deelonderwerp
Tekstdoelen
Leesstrategieën

Slide 11 - Drag question

Aan de slag!
Stap 1: pak je boek Op Niveau (1V) erbij.
Stap 2: lees tekst 5: 'Ben jij slimmer dan een 5-jarige' op bladzijde 204
Stap 3: maak de opdrachten over verwijswoorden op slide 12 t/m 22.

Slide 12 - Slide

1. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 8?

Slide 13 - Open question

2. Waarnaar verwijst 'die' in regel 11?

Slide 14 - Open question

3. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 14?

Slide 15 - Open question

4. Waarnaar verwijst 'dat' in regel 17?

Slide 16 - Open question

5. Waarnaar verwijst 'daar' in regel 18?

Slide 17 - Open question

6. Waarnaar verwijst 'hun' in regel 21?

Slide 18 - Open question

7. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 29?

Slide 19 - Open question

8. Waarnaar verwijst 'die' in regel 31?

Slide 20 - Open question

9. Waarnaar verwijst 'hun' in regel 34?

Slide 21 - Open question

10. Waarnaar verwijst 'Dat' in regel 34?

Slide 22 - Open question

Aan de slag-2

Stap 1: pak het boek Op Niveau (1V) erbij.
Stap 2: lees tekst 14 'IJzertijd veranderde pre-Romeinse beschaving' op blz. 155 en 156.
Stap 3: maak de vragen op slide 24 t/m 39.

Slide 23 - Slide

1. Wat is het tekstdoel van tekst 14?
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
amuseren

Slide 24 - Quiz

2 Wat is de tekstsoort van tekst 14?
A
beschouwing
B
informerende tekst
C
betogende tekst
D
amuserende tekst

Slide 25 - Quiz

3. Voor welk soort publiek is tekst 14 geschreven?
A
Breed publiek
B
klein, gespecialiseerd publiek
C
Een persoon, een kleine groep personen

Slide 26 - Quiz

4. Hoeveel alinea's heeft tekst 14?

Slide 27 - Open question

5. Schrijf de eerste twee en de laatste twee woorden van elke alinea op.

Slide 28 - Open question

6. Lees de inleiding. Welke manier gebruikt de schrijver om de aandacht van de lezer te trekken?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 29 - Quiz

7. Wat is de kernzin van alinea 2?

Slide 30 - Open question

8. Wat is de functie van de overige zinnen uit deze alinea? Leg je antwoord kort uit.

Slide 31 - Open question

9. Schrijf de kernzin van alinea 3 op.

Slide 32 - Open question

10. 'Operaties bestonden er haast niet, op schedelboringen na: Is dit de kernzin
van alinea 4? Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open question

11. Wat is het deelonderwerp van alinea 5?

Slide 34 - Open question

12. Wat is de kernzin van alinea 5?

Slide 35 - Open question

13. Bedenk een passend tussenkopje voor alinea 5.

Slide 36 - Open question

14. Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
Conclusie
B
korte samenvatting
C
Advies

Slide 37 - Quiz

15. Wat is de functie van de titel?
A
de lezer nieuwsgierig maken
B
het onderwerp van de tekst aangeven
C
A en B zijn allebei juist

Slide 38 - Quiz

Topper
Wederom de les gemaakt. Ik ben trots op je. Daarom drie virtuele opstekers. 
  • ᕦ(ò_óˇ)ᕤ
  • ╰(*´︶`*)╯
  • (╹◡╹)♡

Slide 39 - Slide