Grammatica zinsdelen

Grammatica zinsdelen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Op welke drie manieren kun je de PV van een zin vinden?

Slide 2 - Open question

Wat is de PV?
Jasper gamet ongeveer drie uur per dag.
A
Jasper
B
gamet
C
ongeveer drie uur
D
per dag

Slide 3 - Quiz

Met welke vraag vind je het onderwerp van de zin?

Slide 4 - Open question

Wat is het OW in de zin?
Voor haar verjaardag gaf Yasmine Eva een cadeautje.
A
gaf
B
Yasmine
C
Eva
D
een cadeautje

Slide 5 - Quiz

Waaruit bestaat het werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Open question

Wat is het WWG in de zin?
Simon had Boy niet op zijn feestje verwacht.
A
Simon
B
had
C
op zijn feestje
D
had verwacht

Slide 7 - Quiz

Je kunt Nederlandse zinnen verdelen in twee groepen:
Zinnen die gaan over iets doen (een handeling)
Zinnen die gaan over iets zijn (een toestand)

Wanneer heb je te maken met welk gezegde?

iets doen


iets zijn 
werkwoordelijk gezegde (WWG)
naamwoordelijk gezegde (NWG)

Slide 8 - Drag question

Zet de zinsdelen op de juiste plaats. 

Tijdens de eerste pauze / wilde / Laura / een broodje /  kopen. 
OW
PV
WWG
WWG

Slide 9 - Drag question

Zet de zinsdelen op de juiste plaats

Lars en Elias / moeten / vandaag / de hond / uitlaten. 
OW
PV
WWG
WWG

Slide 10 - Drag question

Bij een werkwoordelijk gezegde hoort:
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 11 - Quiz

Welke ww zie je?

Jonas wil iedere winter met zijn vrienden gaan skiën. 
HWW
ZWW

Slide 12 - Drag question

Welke twee woorden zijn koppelwerkwoorden?
A
zijn
B
hebben
C
lopen
D
worden

Slide 13 - Quiz

Bij een naamwoordelijk gezegde hoort:
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 14 - Quiz

Wat voor werkwoorden zie je? 
ben
graaf
willen
is
gooit
koppelww
koppeww
koppelww
zelfstandigww
zelfstandigww
zelfstandigww

Slide 15 - Drag question

Welke ww zie je?

Doutsen is topmodel geworden.  
HWW
KWW
ZWW

Slide 16 - Drag question

Lijdend voorwerp
  • alleen in zinnen met een ZWW (dus nooit in combinatie met een KWW) 
  • stel de vraag: WAT / WIE + PV + OW + rest WWG?

Slide 17 - Slide

stel de vraag: WAT / WIE + PV + OW + rest WWG?
Mijn zusje / heeft / gisteren / het spel Angry Birds / gedownload.
       OW           WWG                                                                             WWG

Wie of wat heeft mijn zusje gedownload? 
Antwoord: het spel Angry Birds = lijdend voorwerp (LV)
 

Slide 18 - Slide

Op het schoolfeest hebben we een potje tafelvoetbal gespeeld.

1. PV =
2. OW =
3. WWG =
4. Wat of wie + PV + OW + rest WWG =

Slide 19 - Open question

Mohammed en zijn broer wonnen elk spel.

Wat of wie wonnen Mohammed en zijn broer?

Slide 20 - Open question


De boze verliezer / gooide / zijn pion / door de zaal. 


PV
OW
LV
WWG

Slide 21 - Drag question

Wat is het LV?

Onze klas kiest leuke spellen uit
A
onze klas
B
kiest
C
leuke spellen
D
uit

Slide 22 - Quiz

Niet in elke zin staat een LV
Vanmiddag ga ik naar Utrecht fietsen.
pv = ga
ow = ik
wwg = ga fietsen
wat / wie ga ik fietsen --> geen antwoord dus geen LV!

Slide 23 - Slide

En nu aan het werk!

Slide 24 - Slide