Werkwoordelijk gezegde- Naamwoordelijk gezegde- BWB

Altijd een vaste volgorde...ALTIJD!
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en zoek de overige werkwoorden (gezegde).
2. Verdeel de zin in zinsdelen (verplaatsingsproef).
3. Zoek het onderwerp. Wie (wat) + pv?
4. Zoek het gezegde en kijk of het een ww gezegde of nw gezegde is.
5. Zoek het lijdend voorwerp (alleen bij een ww. gezegde). Wat (wie) + ww.gez. + ow?
6. Zoek het meewerkend voorwerp. Aan/voor wie + ww.gez + ow + lv?
(7. Zoek het voorzetsel voorwerp.)
8. Zoek de bijwoordelijke bepalingen.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Altijd een vaste volgorde...ALTIJD!
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en zoek de overige werkwoorden (gezegde).
2. Verdeel de zin in zinsdelen (verplaatsingsproef).
3. Zoek het onderwerp. Wie (wat) + pv?
4. Zoek het gezegde en kijk of het een ww gezegde of nw gezegde is.
5. Zoek het lijdend voorwerp (alleen bij een ww. gezegde). Wat (wie) + ww.gez. + ow?
6. Zoek het meewerkend voorwerp. Aan/voor wie + ww.gez + ow + lv?
(7. Zoek het voorzetsel voorwerp.)
8. Zoek de bijwoordelijke bepalingen.

Slide 1 - Slide

Basisregel gezegde
Gezegde = alle werkwoorden in de zin, dus ook de PV!

Een zin heeft altijd een gezegde!

- een werkwoordelijk gezegde
of
- een naamwoordelijk gezegde

Slide 2 - Slide

Het verschil
papa (doet) praten                                                      mama (is) lief
pop (doet ) huilen                                                        koekje (is) lekker
vis (doet) zwemmen                                                  bord (is) vies  
hond (doet) blaffen                                                    film (is) leuk

  • werkwoordelijk gezegde                     naamwoordelijk gezegde                            

Slide 3 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is (of wordt of blijft).

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een:
  • Werkwoordelijk deel = alle ww in de zin. Er moet een koppelww bij zijn!
  • Naamwoordelijk deel = bevat een zelfstandig en/of bijvoeglijke naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
  • vb. Na een zware nederlaag kunnen spelers dagenlang terneergeslagen blijven.
  • Wat +PV+OND+overige werkwoorden? Het antw. is het naamwoordelijkdeel

Slide 4 - Slide

Koppelwerkwoorden
Een koppelwerkwoord plakt een eigenschap aan het onderwerp vast!

Welke koppelwerkwoorden zijn er?

  • zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, lijken, dunken (Hij dunkt me een vriendelijke jongen te zijn), vóórkomen (Hij komt me zeer bekend voor).

Slide 5 - Slide

Dus....
  • Een zin heeft ALTIJD een gezegde (een ww. gezegde of een nw. gezegde).
  • Het WW gezegde zegt wat het onderwerp DOET
  • Het NW gezegde zegt wat iemand IS, WORDT of BLIJFT.
  • Het nw gezegde heeft ALTIJD een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel.
  • Let op: In zinnen met een nw gezegde zit NOOIT een lijdend voorwerp.

Slide 6 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als: 

waar, wanneer, waarom, waarmee, hoelang, waardoor, waarheen, hoe en hoeveel enz.

Gisteren heb ik een boek gelezen in de tuin. (Wanneer? Waar?)

Slide 7 - Slide

We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb.

BWB zegt iets over het gezegde of de hele zin.

Slide 8 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Benoem eerst de PV, 
gezegde, O, LV, MV.

Je mag pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link