Voorbereiding repetitie

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Repetitie

Leerstof voor de repetitie:

•  luisteroefening 
• Werkwoorden vervoegen (idewis / (fe)esttenten) 
• regels der /die / das 
• woorden D - N en N - D 
• Plauderecke C 
• leesoefening 

00:17

Het gaat slecht met meneer Müller

1. Richtig
2. Falsch

00:56

De tas is mooi

1. Richtig
2. Falsch

Werkwoordsvervoeging

Zo meteen maak je een oefening rond werkwoorden. Als je de theorie nog niet helemaal begrijpt bekijk je deze in je boek op blz. 76 of je bekijkt het volgende filmpje. 

Regels der / die / das

Zo meteen maak je een oefening waarbij je steeds het juiste lidwoord moet kiezen. Als je de theorie nog niet beheerst bekijk deze op blz. 77 of bekijk het volgende filmpje. 

This video is no longer available

explain

der, die oder das?

Großmutter

1. der
2. die
3. das

der, die oder das ?

Dienstag

1. der
2. die
3. das

der, die oder das

Haus

1. der
2. die
3. das

... Kater

1. der
2. die
3. das

Welk lidwoord hoort bij dagen/maanden?

1. Der
2. Die
3. Das

Klasse

1. der
2. die
3. das

Wörter

Zoek de antwoorden op de volgende vragen eventueel op bij gekleurde woorden B of DF op blz. 72 + 73 

Vertaal: het weekend

1. das Wochende
2. das Wochenende
3. das Wochennde
4. das Wochnende

Vertaal: de feesttent

1. der Festzelt
2. das Festzeld
3. das Festzelt
4. der festzeld

Vertaal: der Weihnachtsbaum

Vertaal: gemütlich

Vertaal: de opa

1. der Großvater
2. die Großvater
3. der Großvatter
4. die Großvatter

Am Mittwoch im Bavaria Hotel

Deutscher Abend mit Tanz und Musik.

Auf dem Menu stehen Bratwurst und Sauerkraut.

Wir sind um neun Uhr geöffnet.

Kartverkauf ist bei der Information im Hotel.

Eintritt incl. Essen ist €25,-

Kinder sind frei.

Op welke dag is de feestavond?

1. op maandag
2. op zaterdag
3. op woensdag
4. op vrijdag

Het is een dansavond met eten

1. ja
2. nee

Ja kan van te voren kaarten kopen......

1. in het restaurant
2. bij de balie van het hotel
3. bij de.. tourist information

Mogen kinderen gratis mee?

1. ja
2. nee

Ende

Hopelijk weet je nu goed wat je voor de repetitie moet leren, als er nog tijd over is kun je die ook besteden aan het leren. 

Het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

Het werkwoord sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind