Verwijzen naar personen en dingen

WELKOM BIJ NEDERLANDS
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WELKOM BIJ NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

PROGRAMMA
1 Lezen
2 Uitleg 
3Opdracht 
4 Aan het werk

Slide 2 - Slide

Lees in je leesboek
timer
10:00

Slide 3 - Slide

DOEL


WE WETEN HOE WE KUNNEN VERWIJZEN NAAR EEN PERSOON OF DING.


WE MAKEN HIERDOOR EEN TEKST MINDER SAAI.


Slide 4 - Slide

VERWIJZEN
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord blijft herhalen.

Bijvoorbeeld:
- Christiaan heeft een nieuwe voetbal gekocht, omdat Christiaan morgen een voetbalwedstrijd heeft.

- Ik heb mijn huis verkocht. Mijn huis was te klein geworden voor ons gezin en mijn huis stond niet in een kindvriendelijke buurt.

Slide 5 - Slide

VERWIJZEN
Hoe kunnen we dit veranderen?

- Christiaan heeft een nieuwe voetbal gekocht, omdat Christiaan morgen een voetbalwedstrijd heeft.

- Ik heb mijn huis verkocht. Mijn huis was te klein geworden voor ons gezin en mijn huis stond niet in een kindvriendelijke buurt.

Slide 6 - Slide

VERWIJZEN
Hoe kunnen we dit veranderen?

- Christiaan heeft een nieuwe voetbal gekocht, omdat hij morgen een voetbalwedstrijd heeft.

- Ik heb mijn huis verkocht. Het was te klein geworden voor ons gezin en het  stond niet in een kindvriendelijke buurt.

Slide 7 - Slide

VERWIJZEN
Maar hoe kies je de juiste verwijswoorden? 

Je hebt hier weer de theorie nodig over de- en het-woorden. 

Je kijkt namelijk eerst of iets een de-woord of het-woord is óf in het meervoud staat.

Slide 8 - Slide

het-woorden -- onzijdig
Je kunt verwijzen met
het, zijn
dit, dat

John heeft geld verdiend. Hij wil dat gebruiken voor een nieuwe mobiel.

Hij verwijst naar John
Dat verwijst naar geld

Slide 9 - Slide

de-woorden -- mannelijk
Je kunt verwijzen met
hij, hem, zijn
die, deze

Hugo wil zijn sneakers verkopen. Die zijn oud en hij heeft nieuwe nodig.

Zijn verwijst naar Hugo
Die verwijst naar sneakers
Hij verwijst naar Hugo

Slide 10 - Slide

de-woorden -- vrouwelijk
Je kunt verwijzen met
zij/ze, haar
die, deze

Hugo wil zijn sneakers verkopen. Die zijn oud en hij heeft nieuwe nodig.

Zijn verwijst naar Hugo
Die verwijst naar sneakers
Hij verwijst naar Hugo

Slide 11 - Slide

meervoud
Je kunt verwijzen met
zij/ze, hun
die, deze

De boeken worden veel gelezen. Ze liggen allemaal in de boekenkar.

Ze verwijst naar boeken

Slide 12 - Slide

Tot de volgende keer!
WERKEN AAN JE WEEKTAAK
Kijk goed in Somtoday wat je moet doen. Ik zal dit ook op het bord zetten.

Slide 13 - Slide

Tot de volgende keer!

Slide 14 - Slide