Motorvoertuigen die door motorvoertuigen worden voortbewogen.
B
Opleggers zijn geen aanhangwagens.
C
Voertuigen die door voertuigen worden voortbewogen.
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
verkeersopleidingenBeroepsopleiding
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Wat zijn aanhangwagens?
A
Motorvoertuigen die door motorvoertuigen worden voortbewogen.
B
Opleggers zijn geen aanhangwagens.
C
Voertuigen die door voertuigen worden voortbewogen.
Slide 1 - Quiz
Wat is een ambulance?
A
Een motorvoertuig bestemd om zorgbehoevenden liggend of zittend te vervoeren.
B
Een motorvoertuig ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor ambulancezorg.
C
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van zorgbehoevenden.
Slide 2 - Quiz
Wat is een autobus?
A
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder niet meegerekend.
B
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van meer dan 7 personen, de bestuurder niet meegerekend.
C
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van meer dan 9 personen, de bestuurder niet meegerekend.
Slide 3 - Quiz
Wat is een autosnelweg?
A
Een verharde weg aangeduid door bord G1 van bijlage 1.
B
Een geasfalteerde weg aangeduid door bord G1 van bijlage 1.
C
Een weg aangeduid door bord G1 van bijlage 1.
Slide 4 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Langs deze wegen gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushalteplaatsen maken geen deel uit van de autosnelweg.
B
Langs deze wegen gelegen tankstations en parkeerplaatsen maken geen deel uit van de snelweg, bushaltes maken deel uit van de snelweg.
C
A en B zijn beide juist.
D
A en B zijn beide onjuist.
Slide 5 - Quiz
Wat is een bestelauto?
A
Een bedrijfsauto bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg.
B
Een motorrijtuig bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg.
C
Een motorvoertuig bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg.
Slide 6 - Quiz
Wat is bestemmingsverkeer?
A
Bestuurders wier reisdoel één of meerdere percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring.
B
Weggebruikers wier reisdoel één of meerdere percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een geslotenverklaring.
C
Bestuurders van een motorvoertuig wier reisdoel één of meerdere percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring.
Slide 7 - Quiz
Wat is een bestuurder van een motorvoertuig?
A
Hij die het motorvoertuig bestuurt.
B
Hij die een onderzoek instelt naar de rijgeschiktheid.
C
Hij die rijles geeft.
Slide 8 - Quiz
Wat is een brombakfiets?
A
Een bromfiets op 3 symmetrisch geplaatste wielen.
B
Een bromfiets met 3 symmetrisch geplaatste wielen met 2 achterwielen.
C
Een bromfiets met 3 symmetrisch geplaatste wielen met 2 voorwielen.
Slide 9 - Quiz
Wat is een brommobiel?
A
Een bromfiets op meer dan 3 wielen die is voorzien van een gesloten carrosserie.
B
Een bromfiets op meer dan 2 wielen die is voorzien van een gesloten carrosserie.
C
Een bromfiets op meer dan 3 wielen die is voorzien van een carrosserie.
D
Een bromfiets op meer dan 2 wielen die is voorzien van een carrosserie.
Slide 10 - Quiz
Wat is een busbaan?
A
Rijbaan waarop het woord bus strook is aangebracht.
B
Rijstrook voor lijndiensten en autobussen.
C
Rijbaan waarop het woord bus of lijnbus is aangebracht.
Slide 11 - Quiz
Wat is een busstrook?
A
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop het woord bus of lijnbus is aangebracht.
B
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijstrook waarop het woord bus of lijnbus is aangebracht.
C
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg waarop het woord bus of lijnbus is aangebracht.
Slide 12 - Quiz
Wat wordt bedoeld met diensten voor spoedeisende medische hulp?
A
Ambulancediensten voor het vervoer van gewonden.
B
Ambulancediensten voor het verrichten van ambulancevervoer.
C
Ambulancediensten voor het verrichten van vervoer.
Slide 13 - Quiz
Wat is een dierenambulance?
A
Een voertuig ingericht voor het vervoer van zieke en gewonde dieren.
B
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van zieke en gewonde dieren.
C
Een motorrijtuig ingericht voor het vervoer van zieke en gewonde dieren.
Slide 14 - Quiz
Wat is de doorgaande rijbaan?
A
De doorgaande rijstroken op de weg.
B
De rijbaan zonder de in- en uitvoegstroken.
C
De rijbaan zonder de in- en uitvoegstroken en daarnaast gelegen tankstations.
Slide 15 - Quiz
Wat is een fietsstrook?
A
Een gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.
B
Een gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop de afbeelding van een fiets is aangebracht.
C
Een gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop fietsers zijn te zien.
Slide 16 - Quiz
Wat is een geslotenverklaring?
A
Deze weg is gesloten voor ander verkeer alsmede het gebruik hiervan.
B
Het verbod om deze weg in te rijden of deze weg te gebruiken voor bestuurders van een motorvoertuig.
C
Verbod de betrokken weg in te rijden of in te gaan alsmede de betrokken weg te gebruiken.
Slide 17 - Quiz
Wat zijn haaientanden?
A
Driehoeken op de rijbaan.
B
Voorrangsdriehoeken op het wegdek.
C
Driehoekige voorrangstekens op de weg.
Slide 18 - Quiz
Wat is een gehandicaptenvoertuig?
A
Een voertuig ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder dan 1.50m.
B
Een voertuig ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder dan 1.30m.
C
Een voertuig ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder dan 1.10m.
Slide 19 - Quiz
Wat is een invoegstrook?
A
Door een blokmarkering afgescheiden gedeelte van de rijbaan.
B
Door een lijnmarkering afgescheiden gedeelte van de rijbaan.
C
Door een blokmarkering afgescheiden gedeelte van de rijstrook.
Slide 20 - Quiz
Wat is een lijnbus?
A
Een voertuig, gebezigd voor het verrichten van openbaar vervoer.
B
Een motorvoertuig, gebezigd voor het verrichten van openbaar vervoer.
C
Een motorrijtuig, gebezigd voor het verrichten van openbaar vervoer.
Slide 21 - Quiz
Welke begrippen vallen onder het begrip militaire kolonne?
A
Een aantal zich achter elkaar bevindende motorvoertuigen, onder leiding van één commandant die de door onze minister van defensie vastgestelde herkenningstekens voeren.
B
Een aantal zich achter elkaar bevindende voertuigen, onder leiding van één bevelvoerder die de door onze minister in overeenstemming met onze minister van defensie vastgestelde herkenningstekens voeren.
C
Een aantal motorvoertuigen onder leiding van één commandant die de door onze minister van defensie vastgestelde herkenningstekens voeren.
Slide 22 - Quiz
Wat is een motorfiets?
A
Een voertuig op 2 wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen.
B
Een motorvoertuig op minimaal 2 wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen.
C
Een motorvoertuig op 2 wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen.
Slide 23 - Quiz
Wat zijn motorvoertuigen?
A
Alle gemotoriseerde voertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen.
B
Alle gemotoriseerde voertuigen, behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om langs rail te worden voortbewogen.
C
Alle gemotoriseerde voertuigen, behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen.
Slide 24 - Quiz
Wat is een overweg?
A
Kruising van een weg en spoorweg die wordt aangeduid door middel van bord J 12 of J 13 van bijlage 1.
B
Kruispunt van een weg en spoorweg die wordt aangeduid door middel van bord J 12 of J 13 van bijlage 1.
C
Kruising van een weg en een overweg die wordt aangeduid door middel van bord J 12 of J13 van bijlage 1.
Slide 25 - Quiz
Wat is een parkeerhaven of parkeerstrook?
A
Langs de rijbaan gelegen weggedeelte met uitzondering van de fietsstroken en fietspaden.
B
Langs de rijbaan gelegen strook die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen.
C
Langs de rijbaan gelegen verharding die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen.
Slide 26 - Quiz
Wat is parkeren?
A
Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
B
Het laten stilstaan van een motorvoertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
C
Het laten stilstaan van een motorvoertuig op meer dan twee wielen anders dan gedurende de tijd die die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
Slide 27 - Quiz
Wat is een personenauto?
A
Een motorvoertuig volgens artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
B
Personenauto volgens artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
C
Een voertuig volgens artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
Slide 28 - Quiz
Voetgangers die een kolonne, optocht of uitvaartstoet vormen volgen de regels voor:
A
Wanneer zij de rijbaan volgen, voor wagens.
B
Wanneer zij de rijbaan volgen, voor voetgangers.
C
Zij mogen enkel de rijbaan volgen na ontheffing door B&W.
Slide 29 - Quiz
Personen die zich verplaatsen met een voorwerp, niet zijnde voertuigen, volgen de regels voor: